[AGTRT-BF20] Wat is gender eigenlijk, en waarom is biologisch geslacht niet toereikend?

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Versie 2 van dit blog verscheen op 9 april 2024
Versie 1 is hier terug te lezen

Opzet van dit blog

  1. Inleiding
  2. De biologische realiteit van man en vrouw
  3. Meerderheid versus minderheden: verantwoord exceptionalisme
  4. Transgender: een incongruente genderidentiteit
  5. Intersekse: tussen man en vrouw in
  6. Formeel gender en het genderinclusieprobleem
  7. Primaire genderidentiteit (PGI): man, vrouw of neutraal
  8. Secundaire genderidentiteit (SGI): androgynie
  9. Sociaal gender
  10. Conclusie: gender is here to stay

1. Inleiding

Het is jammer dat de discussie over gender zo vaak wordt platgeslagen tot de vraag of er nou wel of niet meer dan twee geslachten zijn. Gender gaat over meer dan dat. Gender gaat over de vraag hoe we met de concepten man en vrouw omgaan, in onszelf en in de samenleving. Met gender ontkennen we biologisch geslacht niet, maar erkennen we slechts dat er meer nodig is om man en vrouw (en mannelijk en vrouwelijk) te begrijpen dan biologie.

In dit blog zullen we stilstaan bij de verschillende aspecten van gender die we in formele gendertheorie (FGT) onderscheiden: lichamelijk gender, legaal gender, formeel gender, psychologisch gender en sociaal gender. We beginnen met een definitie van deze concepten, en deze zullen vervolgens in dit blog verder besproken en verduidelijkt worden.

  1. Lichamelijk gender: sekse, geslacht, Engels: bodily gender, of eenvoudigweg sex (zie ook AGTRT-BF42).
  2. Legaal gender: het gender dat iemand bij de burgerlijke stand is toegekend.
  3. Formeel gender: kortweg gender, per afspraak de “default” betekenis van gender (zie ook AGTRT-BF8).
  4. Psychologisch gender: hoe iemand zich voelt als onderdeel van de identiteit (zie AGTRT-BF69), waarbij het onderscheid tussen primaire en secundaire genderidentiteit van belang is (zie AGTRT-BF47).
  5. Sociaal gender: gender zoals dat tot uiting komt in sociale rollen, gedragingen, normen en relaties.

Lees meer over het verschil tussen sekse en gender:
De Nederlandse taal schiet tekort voor gendertheorie, en moet worden uitgebreid met male en female

Maar we beginnen bij de biologische realiteit van man en vrouw, en de vraag waaarom het überhaupt nodig is om onderscheid te maken tussen gender en sekse.

2. De biologische realiteit van man en vrouw

Bij de mens is net als bij de meeste zoogdieren het onderscheid tussen de twee biologische geslachten belangrijk. Bijna alle dieren en ook veel planten reproduceren seksueel. In alle soorten die zich seksueel voortplanten gebeurt dit door een grote gamete (een eicel) te combineren met een kleine gamete (een zaadcel). De gameten worden geproduceerd door de gonaden: geslachtsklieren zoals testikels en eierstokken.

Hoewel sommige hermafrodiete planten en dieren zowel eicellen als zaadcellen produceren, zijn er geen zoogdiersoorten die dat doen. Bij zoogdieren produceert elk individu slechts één soort gamete. Die individuen die (relatief weinig) eicellen produceren, worden vrouwelijk genoemd; diegene die (grote aantallen) zaadcellen produceren, worden mannelijk genoemd. Of een zoogdiersoort zich ontwikkelt tot een mannetje of een vrouwtje, wordt bepaald door een paar geslachtschromosomen: XX voor vrouwtjes, XY voor mannetjes.

Het verschil tussen man en vrouw is dus fundamenteel aan het bestaan, ook van mensen. Evolutiebiologen spreken van seksuele dimorfie: allerlei evolutionaire processen ontwikkelen zich rondom fysieke verschillen tussen de geslachten man en vrouw. Deze verschillen gaan verder dan alleen de voortplantingsorganen en omvatten ook secundaire geslachtskenmerken zoals lichaamsbouw, gezichtskenmerken, en de ontwikkeling van borstweefsel bij vrouwen. Deze dimorfie is het resultaat van evolutionaire processen en heeft allerlei functies. Charles Darwin heeft de biologische en reproductieve functies ervan nauw bestudeerd.

Een centraal mechanisme van de evolutietheorie zoals dat al beschreven werd door Darwin, is seksuele selectie. Dit verwijst naar het proces waarbij bepaalde kenmerken van een organisme evolueren, omdat ze het vermogen van dat organisme vergroten om zich succesvol voort te planten. Deze kenmerken kunnen ook ontwikkelen als ze geen direct overlevingsvoordeel bieden: het gaat bij seksuele selectie om selectie van eigenschappen die de aantrekkelijkheid van het individu vergroten.

Het gaat daarbij om eigenschappen die de aantrekkelijkheid voor het andere geslacht vergroten (interseksuele selectie), maar ook om eigenschappen die de onderlinge concurrentie van individuen van hetzelfde geslacht beïnvloeden (intraseksuele selectie). Het idee is dat deze kenmerken (zoals kleuren, geluiden, gedragingen, etc.) worden doorgegeven aan de nakomelingen, waardoor de kans op voortplanting en het doorgeven van de genetische eigenschappen wordt vergroot.

Sekuele selectie speelt een belangrijke rol bij het ontstaan en handhaven van seksuele dimorfie. Als bepaalde kenmerken van een geslacht aantrekkelijker zijn voor het andere geslacht, kan seksuele selectie leiden tot de evolutie van die kenmerken, waardoor de aantrekkelijkheid steeds meer wordt vergroot. Mannetjes van sommige diersoorten ontwikkelen bijvoorbeeld grotere geweien of kleurrijke veren om vrouwtjes aan te trekken tijdens de paringsseizoenen. Deze seksueel geselecteerde kenmerken leiden al snel tot een grotere fysieke differentiatie tussen de geslachten, ofwel seksuele dimorfie.

3. Meerderheid versus minderheden: verantwoord exceptionalisme

Het verschil tussen man en vrouw is dus belangrijk in de natuur, en ook bij mensen. Maar toch gaat het te ver om te stellen dat het verschil tussen man en vrouw enkel een binaire en biologische kwestie is. Onder andere door het werk van evolutiebioloog Joan Roughgarden weten we bijvoorbeeld dat sociale interacties en relaties binnen soorten een cruciale rol spelen binnen evolutie. Zij stelt dat traditionele opvattingen over seksuele selectie teveel de nadruk leggen op concurrentie en conflict in de natuur, en te weinig aandacht besteden aan samenwerking en diversiteit binnen soorten.

Seksuele selectie draait volgens haar niet alleen om het verwerven van partners en het vergroten van reproductief succes, maar ook om samenwerking, communicatie en sociale interactie. De aandacht van Roughgarden voor de sociale functie van seksuele selectie levert een minder binaire en meer fluïde kijk op op het verschil tussen man en vrouw. Binnen sociale interacties kunnen individuen altijd verschillende rollen vervullen, en zo ook loskomen van strikte genderverdelingen.

Sterker nog, als een collectief flexibel met het verschil tussen man en vrouw om kan gaan, kan dat ook allerlei voordelen hebben voor de gemeenschap. Dit leidt namelijk tot meer flexibiliteit in de sociale structuur van de gemeenschap, en dat betekent ook een groter aanpassingsvermogen aan de omgeving en aan de behoeften van de gemeenschap. Dus hoewel allerlei biologisch bepaalde eigenschappen en gedragingen van mannen en vrouwen uit de evolutie zijn voortgekomen, is ook de mogelijkheid daarop te variëren mee geëvolueerd.

Het is met andere woorden een illusie om te denken dat “nature” en “nurture” heel precies van elkaar gescheiden kunnen worden, alsof ze totaal van elkaar onafhankelijk zijn. De boodschap is dubbel als het over het verschil tussen man en vrouw gaat. Enerzijds is er een duidelijk binair biologisch verschil tussen man en vrouw dat in allerlei opzichten bepalend is voor de meerderheid van de mensen. Anderzijds is dat niet het volledige verhaal, en gaat de binaire biologie per definitie meteen ook gepaard met diversiteit die die binariteit uitdaagt (zie ook AGTRT-BA2). Om over die complexiteit te kunnen praten, is het nuttig om naast geslacht ook over gender te spreken.

Lees meer over de complexiteit van gender en seksualiteit in de evolutiebiologie:
De evolutietheorie heeft inmiddels ruimte gemaakt voor diversiteit van seksualiteit en gender

In de hedendaagse gepolariseerde discussie over gender benadrukken de verschillende kampen elk vaak de verschillende kanten van deze evolutionaire medaille. In het essentialisme wordt doorgaans gewezen op de biologische hardheid van het verschil tussen man en vrouw, terwijl het co-essentialisme juist meer hamert op de sociale maakbaarheid ervan (zie Mission). Bij het AGTRT vinden het het belangrijk beide zaken te blijven benadrukken: aandacht voor de rekbaarheid betekent niet dat de hardheid ontkend wordt, en andersom.

Het essentialisme kan met zoveel overtuiging hameren op de biologische en vastliggende aspecten van gender en seksualiteit, dat de flexibiliteit en diversiteit snel uit het oog wordt verloren. Het verschil tussen man en vrouw wordt dan snel een dwingend en stereotiep dogma waar alles en iedereen in moet worden gepropt, en dat de complexiteit ervan ontkent. Op de manier is de LHBTI-groep in het verleden te vaak ontkend of weggezet als een “foutje van de natuur”. En dat terwijl diversiteit van seksualiteit en gender onlosmakelijk verbonden is met evolutie. Juist van die minderheden zijn lessen te leren over gender en seksualiteit die voor iedereen relevant zijn.

Het co-essentialisme heeft de neiging om juist de andere kant op door te slaan. Daar wordt nogal eens de indruk gewekt dat het “fout” zou zijn om te denken in meerderheden en minderheden op het gebied van gender en seksualiteit, omdat daar enkel repressieve cultuur mee gereproduceerd zou worden. Het idee kan zo ontstaan dat iedereen die niet genderfluïde of biseksueel is, beïnvloed zou zijn door onderdrukkende normen (zie AGTRT-BF1 en AGTRT-BA8). Maar er is helemaal niets mis met het constateren dat er door de biologie bepaalde structuren en meerderheden zijn op het gebied van gender en seksualiteit, zolang diversiteit en minderheden daarmee maar niet ontkend worden.

Het verschil tussen man en vrouw is eenvoudig in de basis, maar complex in de uitwerking. Het is vanzelfsprekend voor de meerderheid, maar een ingewikkelde zoektocht voor minderheden. Het zorgvuldig bestuderen van de LHBTI-groep zonder hen enerzijds te ontkennen (zoals binnen het essentialisme), of anderzijds tot norm of zelfs ideaal te verheffen (zoals binnen het co-essentialisme), is wat we met het AGTRT beogen te doen, en wat we het principe van verantwoord exceptionalisme noemen.

Goed onderzoek naar de LHBTI-groep levert veel op, omdat zij kunnen worden gezien als de uitzonderingen die de regel bevestigen. Juist door te kijken naar waar gender en seksualiteit anders lopen dan gewoonlijk, doen we inzichten op die voor het gehele collectief relevant zijn. Juist als we die laatste twee letters van LHBTI goed bestuderen, wordt duidelijk waarom het concept gender relevant is: niet alleen voor hen, maar voor iedereen.

4. Transgender: een incongruente genderidentiteit

Ieder mens krijgt bij de geboorte een geslacht toegeschreven. In formele gendertheorie (FGT) spreken we liever van lichamelijk gender dan van geslacht (zie ook AGTRT-BF41, AGTRT-BF42 en AGTRT-BF46). Die term maakt duidelijk dat er verschillende manieren zijn waarop het lichamelijk geslacht bepaald kan worden, en dat er historisch gezien veranderingen optreden in wat wordt gezien als de beste of meest gangbare manier (zie ook AGTRT-BF54). Zo kun je op verschillende manieren “lichamelijk man” zijn:

  • Morfologisch mannelijk: ofwel wat je “van buiten” kunt zien,
  • Mannelijk qua samenstelling van de chromosomen,
  • Mannelijk qua gonaden en gameten,
  • Mannelijk zoals te zien op FMRI hersenscans (een recente techniek, zie AGTRT-BF52),
  • Combinaties van de opties hierboven.

Op dit moment is het gangbaar om het lichamelijk gender te bepalen aan de hand van inspectie van de genitaliën (morfologie); in geval van twijfel kan er ook worden getest welke chromosomen (meestal XX of XY) een persoon heeft. Op basis van het lichamelijke gender van een persoon wordt een geslacht bepaald en geregistreerd in het bevolkingsregister. In FGT heet dat legaal gender, en die kan drie waarden aannemen: AMAB, AFAB of ANAB (deze afkortingen staan voor Assigned Male/Female/Neutral At Birth). Legaal gender is dus het gender dat iemand bij de burgerlijke stand is toegekend.

Geslacht en de toekenning daarvan is bij de meeste mensen een eenvoudige zaak. Ten eerste zijn zij biologisch gezien man of vrouw. Dat betekent dat zij een mannelijk of vrouwelijk lichamelijk gender hebben. Ten tweede zijn zij wettelijk gezien ook als zodanig geregistreerd: zij hebben een mannelijk of vrouwelijk legaal gender (met andere woorden: zij zijn AMAB of AFAB). Er is een kleine groep die neutraal gender toegewezen kan krijgen: zij zijn ANAB (daarover later meer).

Voor de meeste mensen is hun geslacht en de toekenning daarvan eenvoudigweg een feit: zij zijn als man of vrouw geboren, en dit is als zodanig in het bevolkingsregister geregistreerd. Naarmate zij opgroeien voelen zij zich ook man of vrouw en ontwikkelen zij een sociale en psychologische identiteit rondom hun lichamelijke en formele gender. Er is dan sprake van een congruente genderidentiteit: hun lichamelijke, legale, psychologische en sociale gender zijn “uitgelijnd”. Dit wordt ook wel aangeduid met de term cisgender: dit zijn personen van wie de genderidentiteit overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen.

Er zijn ook mensen met een incongruente genderidentiteit: zij voelen zich niet thuis bij hun lichamelijke gender en de wijze waarop dat legaal is vastgelegd bij de burgerlijke stand. Van mensen die langdurig en structureel een incongruente genderidentiteit hebben, weten we dat dat op termijn met ernstig psychisch lijden gepaard kan gaan.

Het is dit psychisch lijden dat wordt aangeduid met de term genderdysforie, wat in het psychiatrisch handboek DSM-V wordt omschreven als een “ernstige psychische aandoening”. Het is hierbij nuttig om onderscheid te maken tussen de incongruente genderidentiteit zelf, en het lijden dat daar een gevolg van is; het tweede kan inderdaad worden gezien als een psychische aandoening, het eerste niet per se.

Een incongruente genderidentiteit kan namelijk verschillende oorzaken hebben. Hoewel details daarover nog onduidelijk zijn en er bij een complex fenomeen als dit vaak verschillende oorzaken door elkaar lopen, kunnen we in elk geval twee uitersten onderscheiden. De incongruentie kan veroorzaakt worden door trauma (vaak een seksuele stoornis); dan is behandeling met psychotherapie een optie. Maar de incongruentie kan ook aangeboren zijn. De aanwijzingen dat de ontwikkeling ervan (mede) beïnvloed kan worden door genetische en hormonale factoren, ook al in de vroege stadia van de embryonale ontwikkeling, stapelen zich op.

In dat laatste geval heeft psychotherapie geen zin, in elk geval niet om de incongruentie te behandelen, en heeft het dus ook geen zin om te spreken over een psychische aandoening. Deze mensen hebben geen psychisch probleem, maar zijn gewoon “in het verkeerde lichaam geboren”. Eigenlijk is alleen gendertransitie dan een mogelijke behandeling. Het is niet duidelijk hoe groot de groep is die dit betreft; een schatting van het SCP (2012) komt uit op 0,05% van de bevolking.

Als mensen met genderincongruentie zo’n transitie aangaan, worden zij transgender. Vroeger sprak men van transseksualiteit en transseksuelen, maar die termen worden steeds minder vaak gebruikt. Dat is het gevolg van de veranderende doelen van de transgenderbeweging, die de focus heeft willen verleggen van de fysieke aspecten zoals geslachtsverandering, naar de genderidentiteit van een persoon. Zij geven er nu de voorkeur aan om zelf hun genderidentiteit te benoemen, en niet langer gedefinieerd te worden in medische termen.

Het is dit ideaal van zelfidentificatie dat zo centraal is in het co-essentialisme, en dat in veel opzichten ook problematisch is (zie ook AGTRT-BF76). De vraag of iemand als man of vrouw moet worden gezien, wordt daar helemaal overgelaten aan de persoon zelf. Het is duidelijk dat deze definitie van man en vrouw beperkingen heeft, al is het maar omdat professionals nodig zijn om in kaart te brengen waardoor de incongruentie in de genderidentiteit veroorzaakt wordt, en wat de beste behandeling is.

Lees meer over de beperkingen van zelfidentificatie:
Wetenschap worstelt nog met gender, zelfidentificatie is niet alles

Het is logisch dat de transbeweging zich ook kritisch verhoudt tot de medische wereld. Het kan als vooruitgang worden gezien dat nu, in vergelijking met een aantal decennia geleden, in gendertransities minder de nadruk wordt gelegd op volledige (operatieve) geslachtsverandering. Het veranderen van de geslachtsorganen is pijnlijk en ingrijpend, en niet altijd met gewenst resultaat. Het is ook goed dat er steeds meer ruimte is ontstaan voor het individuele geval, en voor de wensen en behoeften die daar spelen.

In hedendaagse transitietrajecten is daarom steeds meer ruimte voor gedeeltelijke transities met minder medicalisering. Voor veel transgenders is het genoeg als zij zichzelf overtuigend als het andere geslacht kunnen presenteren aan de wereld. Veel kan al bereikt worden met verandering van kleding, make-up, haar, motoriek en stemgeluid middels logopedie. Medische behandelingen blijven steeds vaker beperkt tot cosmetische ingrepen en hormoontherapie.

Dat transgenders tegenwoordig minder belang hechten aan geslachtsveranderende chirurgie kan dus wel worden gezien als een vooruitgang, maar toch is het niet verstandig als het fenomeen transgender helemaal niet meer in medische termen wordt geduid. De gezondheidszorg voor transgenders ligt al enige jaren flink onder vuur wegens problemen met diagnostiek en behandeling, ook bij jongeren (zie AGTRT-BFD66), wat voor een deel het gevolg is van teveel ruimte voor zelfidentificatie en artsen die de regie teveel uit handen geven en teveel verantwoordelijkheid bij de patiënt leggen. Het is bovendien duidelijk dat de vermelding van genderdysforie in de DSM-V de trans-emancipatie ook veel heeft gebracht in termen van institutionalisering, erkenning en behandeling (zie ook AGTRT-BA8).

De transbeweging lijkt in veel opzichten de route van de homo-emancipatie te willen kopiëren, door in te zetten op de-pathologisering en het afzetten tegen medicalisering. Maar er is een groot verschil: genderdysforie gaat over het psychisch lijden dat nou eenmaal intrinsiek is aan een incongruente genderidentiteit, en dat niet intrinisiek hoeft te zijn aan een homoseksuele, lesbische of biseksuele oriëntatie. Bovendien zijn gendertransities nou eenmaal meestal ook medisch, ook als “slechts” voor hormoonbehandelingen wordt gekozen, terwijl het proces van “uit de kast komen” dat natuurlijk op geen enkele manier hoeft te zijn.

Het hameren op zelfidentificatie en de-medicalisering door de moderne transbeweging, kan op termijn paradoxaal genoeg juist leiden tot de ondermijning van traditionele verworvenheden en rechten van transgenders, omdat juist de medische en psychiatrische sector aan de wieg staan van de transbeweging en zorg leveren die ook in de toekomst voor deze groep noodzakelijk zal zijn.

5. Intersekse: tussen man en vrouw in

Naast transgender personen zijn er ook personen die geboren worden met een intersekse conditie. Zij werden vroeger ook wel hermafrodieten genoemd, maar deze term wordt steeds minder gebruikt omdat die geen recht doet aan de grote complexiteit van intersekse variaties. Mensen met een intersekse conditie hebben om uiteenlopende redenen geslachtskenmerken van beide sekses. Er zijn in totaal meer dan 30 verschillende variaties, voortkomend uit allerlei atypische ontwikkelingen op het gebied van hormonen of chromosomen.

De meest voorkomende is het Klinefelter-syndroom: dit betreft mensen met XXY-chromosomen en komt in 0,1% van de geboortes voor. Deze individuen zijn anatomisch gezien man, maar vaak onvruchtbaar. Sommige extreem zeldzame condities, zoals het De la Chapelle-syndroom (0,003%) en Swyer-syndroom (0,0005%) kunnen gezien worden als vallend buiten het standaard man/vrouw-onderscheid (zie ook AGTRT-BA8).

Mensen met een intersekse conditie zijn vaak afhankelijk van medische ondersteuning, maar gezien de grote variatie in intersekse condities moet daar altijd worden gezocht naar maatwerk. Voor intersekse personen is het belangrijk dat er een einde komt aan medische ingrepen zonder hun instemming, zonder dat die ingrepen strikt noodzakelijk zijn. Van oudsher is het namelijk gebruik dat direct na de geboorte al geopereerd wordt, in het geval een intersekse conditie wordt vastgesteld (overigens zijn niet alle intersekse condities direct bij de geboorte zichtbaar).

Het idee dat artsen in samenspraak met ouders voor een pasgeboren baby beslissen of die een jongen of een meisje moet worden, dus zonder zeggenschap van de intersekse persoon zelf, ligt nu begrijpelijkerwijs onder vuur. Het is belangrijk dat er meer onderzoek komt naar welke ingrepen bij welke condities wel al bij de geboorte verantwoord zijn, en welke aan de intersekse persoon zelf moet worden overgelaten. Welke geslachtsbevestigende operaties nou nodig of wenselijk zijn en wanneer, is nog onderwerp van discussie. Hoe dan ook zijn veel mensen met een intersekse conditie levenslang afhankelijk van medische zorg, bijvoorbeeld in de vorm van hormoontherapie.

6. Formeel gender en het genderinclusieprobleem

We hebben nu kennis gemaakt met transgender en intersekse personen, die mogelijk allerlei ingrepen hebben gedaan om man of vrouw te worden, ook al is dat niet (helemaal) in lijn met hun lichamelijke gender. Dat roept de vraag op: zijn deze mensen nou man of vrouw? Dat ligt er maar helemaal aan hoe man en vrouw gedefineerd worden.

Het lichamelijk gender kan natuurlijk niet zomaar veranderd worden, tenzij dat enkel en alleen morfologisch wordt gedefinieerd en een transpersoon een volledige chirurgische geslachtsverandering heeft ondergaan. Maar omdat de chromsomen niet veranderd kunnen worden en die in de moderne samenleving zo bepalend zijn voor hoe we lichamelijk gender betekenis geven, ligt het voor de hand om te stellen dat transgenders niet van lichamelijk gender kunnen veranderen, ook niet na gendertransitie. De gendertransitie verandert het lichaam wel, morfologisch en ook hormonaal, maar volgens de meest gangbare definitie dus niet het volledige lichamelijk gender.

Wel kunnen transgenders van legaal gender veranderen, en van psychologisch en sociaal gender. Er kunnen bovendien bepaalde maatschappelijke conventies ontstaan waardoor transpersonen in bepaalde contexten wel als het gewenste geslacht gezien en gecategoriseerd worden. Zo’n maatschappelijke conventie over de definitie van man en vrouw in een bepaalde gemeenschap, sector of andere sociale context is wat we in FGT formeel gender noemen.

Dit alles bij elkaar (hormomale behandelingen, wat medisch-chirurgische ingrepen, cosmetische aanpassingen, verandering van legaal, psychologisch en sociaal gender, en maatschappelijke acceptatie in de vorm van een transinclusieve definitie van formeel gender) is voor veel transpersonen ook meer dan genoeg om het psychisch lijden dat gepaard gaat met het hebben van een incongruente genderidentiteit te stoppen. Het is voor hen in de eerste plaats belangrijk dat zij zoveel mogelijk gevalideerd en geaccepteerd worden als iemand van het gewenste geslacht, ook al zijn zij dat strikt lichamelijk gezien niet.

Op dit moment spelen allerlei discussies over de vraag hoe ver de acceptatie van transpersonen moet gaan. Mogen transvrouwen bijvoorbeeld worden toegelaten in vrouwengevangenissen, op vrouwentoiletten en in de vrouwen(top)sport? Vanuit feministisch perspectief spelen hier allerlei legitieme zorgen, zeker in de huidige tijd, waarin de diagnostiek van transpersonen onder invloed van het co-essentialisme erg is losgelaten, en waarin zoveel ruimte is ontstaan voor zelfidentificatie.

De vraag of iemand als man of vrouw moet worden gezien, wordt in het co-essentialisme zoals gezegd helemaal overgelaten aan de persoon zelf. Dat betekent ook dat mensen kunnen claimen een (trans)vrouw te zijn, terwijl zij dat in de ogen van genderprofessionals misschien helemaal niet zijn. Omdat een incongruente genderidentiteit veel verschillende oorzaken kan hebben en onder druk van het transactivisme de rol van professionals in de diagnostiek ervan steeds kleiner wordt, kunnen dus ook allerlei mensen aanspraak maken op het zijn van een transgender die dat eigenlijk helemaal niet zijn.

Dat kunnen mensen zijn die onterecht denken dat zij transgender zijn door een psychische (vaak seksuele) stoornis. Dat kunnen ook mensen zijn met kwade intenties (zoals mannen die uit zijn op de eer, roem en het prijzengeld van vrouwensport, of een manier om binnen te dringen in intieme vrouwenruimtes, of die een ander motief hebben om zich anders voor te doen dan ze zijn). Het is dus duidelijk dat er vanuit feministisch perspectief allerlei legitieme kritiek te geven is op een té losse en informele definitie van transgender, zonder dat er meteen sprake is van transfobe of trans-exclusieve ideologie (zoals dat bij TERFs wel speelt, zie AGTRT-BF43).

Het is dus duidelijk dat er een spanningsveld kan bestaan tussen trans-inclusie enerzijds, en vrouwenrechten anderzijds. Maar dat betekent niet dat dit spanningsveld onvermijdelijk is. In de gendertheorie wordt gesproken van the gender inclusion problem (het genderinclusieprobleem): dat gaat over de vraag of het überhaupt mogelijk is om tot een trans-inclusieve definitie te komen van “vrouw”, en zo ja hoe dat er dan uit ziet.

Dat is een strijd die in de wetenschap soms net zo hard gevoerd wordt als in de samenleving. Wie die strijd gaat winnen is nog niet bekend, maar dat het wel degelijk mogelijk is om tot definities van man en vrouw te komen die inclusief zijn naar transgenders, is wat wij van AGTRT zeker geloven. Sterker nog, onze formele gendertheorie (FGT) staat in dienst van precies dat: gematigde, middle of the road (MotR) perspectieven op het genderinclusieprobleem ontwikkelen, waarin de belangen van transpersonen en van feministen verenigd kunnen worden.

Het concept formeel gender is in onze ogen hierbij nuttig. Dit is een concept waarmee de “default” betekenis van gender die we per afspraak met elkaar maken wordt beschreven. Door middel van concept engineering, en specifiek de ICE-methode (zie AGTRT-BF56), kan per situatie en per context worden bepaald wat daar de beste definitie van man en vrouw precies is, en hoe gendercategorisering daar het beste kan verlopen.

We kunnen als samenleving dus wel degelijk tot schappelijke conventies met elkaar komen over de betekenis van man en vrouw als meer dan enkel in lichamelijke termen gedefinieerd. We kunnen tot dit soort conventies komen met behulp van redelijke overlegmodellen waarin ruimte is voor dialoog en beschaafd verschil van mening. De huidige gender wars en de hevige polarisatie die we zien tussen bijvoorbeeld feministen en transgenders is in onze ogen beslist geen onvermijdelijkheid.

7. Primaire genderidentiteit (PGI): man, vrouw of neutraal

Veel transgender en intersekse personen voelen zich uiteindelijk thuis bij één van de twee genders man of vrouw. Veel transgender personen willen ‘in transitie’ van man naar vrouw of andersom, en ook veel intersekse personen voelen zich het meeste thuis bij één van de twee genders. Maar dit gaat niet voor allemaal op. Sommigen vallen dusdanig tussen wal en schip dat ze zich met geen van beide kunnen identificeren. Deze mensen zijn het beste af met een “neutrale gender” als genderidentiteit, wat volgens ons een geschikter woord is dan het wat polariserende en negatief geformuleerde woord “non-binair” (zie ook AGTRT-3 en AGTRT-BA8).

Lees meer over onze kritiek op non-binaire gender:
Non-binaire gender door de lens van formele gendertheorie

Transgender en intersekse personen komen weinig voor: het betreft kleine tot zeer kleine percentages van de bevolking, en zijn in dat opzicht dus ook niet goed te vergelijken met de LHB-groep, die volgens de meeste schattingen toch minstens uit enkele procentpunten bestaat. Toch kunnen we juist door goed naar deze uitzonderingen te kijken iets te weten komen over hoe gender bij alle mensen werkt, en dan met name de psychologische kant ervan, ofwel psychologisch gender.

Bij deze mensen is hun man-, vrouw- of neutraal-zijn iets anders dan hun biologische geslacht. Kennelijk kan er dus onderscheid worden gemaakt tussen lichamelijk gender en psychologisch gender, waarbij de eerste gaat over of we lichamelijk gezien man, vrouw of neutraal zijn, en waarbij de tweede gaat over de vraag of we ons ook man, vrouw of neutraal voelen in onze identiteit. Daardoor weten we dat er zoiets bestaat als een primaire genderidentiteit (PGI): een basaal gevoel van “ik ben man”, “ik ben vrouw”, of “ik ben neutraal” (zie ook AGTRT-BF48).

Biologische (genetische en hormonale) factoren spelen bij de vorming en ontwikkeling van de genderidentiteit een centrale rol, omdat de PGI zo nauw samenhangt met het lichaam. Er zijn aanwijzingen dat vorming van de PGI al in de embryonale fase begint door blootstelling aan bepaalde hormonen. De PGI wordt in basale vorm al vóór het tweede levensjaar in de hersenen verankerd middels een psychologisch proces van “imprinting”; dat is het moment dat de meeste kinderen al een besef van hun eigen geslacht hebben.

Sociale en psychologische factoren spelen een minimale rol bij de vorming van het basale gevoel een man, vrouw of neutraal persoon te zijn: dit is voornamelijk een biologisch proces. Deze factoren spelen wel een rol in de wijze waarop de primaire genderidentiteit, ofwel de relatie met ons mannelijke, vrouwelijke of neutrale lichaam, verder ontwikkelt naarmate we opgroeien en ontwikkelen. Zo kan worden verondersteld dat het doen van bepaalde sporten of fysieke beroepen de ontwikkeling van de PGI beïnvloeden.

Er zijn nog steeds een hoop vragen open over (primaire) genderidentiteit (zie ook AGTRT-BF62 en AGTRT-BF69), maar er worden zo langzamerhand ook wat zaken duidelijk:

  • Ten eerste bestaat er een nauwe relatie tussen de primaire genderidentiteit en het biologische lichaam: de PGI kan worden gezien als een subjectieve ervaring van het lichamelijk gender.
  • Ten tweede is er een kleine groep bij wie de primaire genderidentiteit afwijkt van (incongruent is met) hun lichamelijke (en legale) gender, waardoor we weten hoe belangrijk het is voor ons welzijn om een gezond ontwikkelde primaire genderidentiteit (een gezond ontwikkelde subjectieve ervaring van ons lichamelijk gender) te hebben. Voor een deel van deze mensen is gendertransitie de enige wijze waarop het psychisch lijden dat hun incongruente genderidentiteit veroorzaakt (ofwel hun genderdysforie), gestopt kan worden.
  • Ten derde is aan te nemen dat de meeste mensen ook in staat zijn om al vanaf jonge leeftijd hun primaire genderidentiteit, ofwel hun subjectieve ervaring van het lichamelijk gender, onder woorden te brengen en er bewustzijn over te ontwikkelen.

Lees meer over de worstelingen van de wetenschap met genderidentiteit:
Het concept genderidentiteit levert vooralsnog meer vragen dan antwoorden, maar concept engineering bied ook hier perspectief

Lees meer over onze poging tot een theorie over genderidentiteit te komen:
Op zoek naar een theorie over genderidentiteit

8. Secundaire genderidentiteit (SGI): androgynie

Psychologisch gender is dus een behulpzaam concept als aanvulling op geslacht in ons denken over man en vrouw, en wat daartussen zit. Het inzoomen op de uitzonderingen op de regel – transgender en intersekse – heeft duidelijk gemaakt dat mensen naast een biologisch geslacht ook over een primaire genderidentiteit beschikken. Maar er is nog meer over genderidentiteit te zeggen. Volgens Androgyny-Based Gender Theory (ABGT) bestaat er namelijk niet alleen een primaire genderidentiteit, maar ook een secundaire genderidentiteit (zie ook AGTRT-BA24).

Lees meer over de secundaire genderidentiteit:
De secundaire genderidentiteit (SGI) bepaalt de androgyne persoonlijkheidsstructuur

Deze secundaire genderidentiteit komt aan het licht als we kijken naar het functioneren van de menselijke psyche in algemene zin. Onder andere door de analytische psychologie van Carl Jung (zie ook AGTRT-BA7) weten we dat alle mannen een vrouwelijke kant in hun persoonlijkheid hebben, en alle vrouwen een mannelijke kant, of we ons daar nou bewust van zijn of niet. Dat gaat dus niet over het basale gevoel van “ik ben man”, “ik ben vrouw” of “ik ben neutraal” (de primaire genderidentiteit), maar over de mate waarin we, ongeacht onze primaire genderidentiteit, onze mannelijke en vrouwelijke persoonskenmerken hebben ontwikkeld.

Waar de primaire genderidentiteit (PGI) gaat over de relatie met ons lichaam, komt de secundaire genderidentiteit (SGI) tot stand in de relatie met ons bewustzijn, en dan in het bijzonder met de archetypen animus en anima die Jung lokaliseerde in het (collectieve) onbewuste (zie ook AGTRT-BA8). In ABGT wordt verondersteld dat elk mens in de aanleg ofwel een mannelijke, ofwel een vrouwelijke SGI heeft. Mensen met een mannelijke SGI, zijn sneller geneigd tot het ontwikkelen van mannelijke persoonskenmerken, en mensen met een vrouwelijke SGI zijn sneller geneigd tot het ontwikkelen van vrouwelijke persoonskenmerken. Tegelijkertijd hebben de mensen met een mannelijke SGI ook de mogelijkheid vrouwelijke kenmerken te ontwikkelen, en mensen met een vrouwelijke SGI de mogelijkheid om mannelijke kenmerken te ontwikkelen.

In ABGT wordt daarom gesteld dat elk mens een van de twee androgyne persoonlijkheidstypes heeft: een dominant-mannelijke, ondergeschikt-vrouwelijke (kortweg een mannelijke SGI), of een dominant-vrouwelijke, ondergeschikt mannelijke (kortweg een vrouwelijke SGI). Het ontwikkelen van bewustwording over welke aanleg een individu heeft is belangrijk, want hiermee krijgt het individu ook meer inzicht in de wijze waarop de persoonlijkheid zich verder moet ontwikkelen, en welke persoonskenmerken als dominant en welke als ondergeschikt moeten worden beschouwd.

Omdat de SGI nauw verband houdt met seksualiteit, gaat de ontwikkeling van de mannelijke en vrouwelijke SGI ook gepaard met de ontwikkeling van de dominante of onderdanige rol in het seksuele spel. De relatie tussen de SGI en seksualiteit is complex, maar in elk geval kan gesteld worden dat (cisgender) heteromannen altijd een mannelijke SGI hebben, en (cisgender) heterovrouwen altijd een vrouwelijke SGI. Variatie treedt op in de LHB-groep: (cisgender) homomannen kunnen een mannelijke of een vrouwelijke SGI hebben, en (cisgender) lesbische vrouwen een vrouwelijke of een mannelijke SGI. Ook biseksuelen kunnen zowel een mannelijke als vrouwelijke SGI hebben.

Hoe het ook zij, elk mens heeft volgens ABGT zowel mannelijke als vrouwelijke kwaliteiten (de anima en de animus in het Jungiaanse denken), die we bij elkaar de secundaire genderidentiteit noemen. Deze kwaliteiten zijn persoonskenmerken die volgens de analytische psychologie alleen ontwikkeld kunnen zijn als we ons daar volledig bewust van zijn. Deze bewustwording is een noodzakelijke voorwaarde om de kwaliteiten te integreren in de persoonlijkheid. Als deze kwaliteiten niet in balans zijn (wat eigenlijk bij alle mensen momenteel in meer of mindere mate het geval is door patriarchaal trauma), kan dat leiden tot allerlei vormen van emotionele en mentale disbalans (zie AGTRT-BA4 en AGTRT-BA6).

Lees meer over patriarchaal trauma:
Hoe het patriarchaat onze psyche heeft gespleten, en hoe we de schade kunnen herstellen

Door middel van schaduwwerk kan de secundaire genderidentiteit ontwikkeld worden: zo komen de mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten beter in balans (zie ook AGTRT-BA7). Dat is een intensief en meerjarig traject dat draait om traumaheling en gebeurt vaak onder begeleiding van een psychotherapeut. Het uiteindelijke doel is om meer autonomie en volwassenheid te bewerkstelligen. Mensen die aan schaduwwerk doen ontwikkelen een meer geïntegreerde persoonlijkheid, die volgens Jung gekenmerkt wordt door krachtige androgyne kwaliteiten, zoals evenwichtigheid, authenticiteit, zelfbewustzijn en zelfverzekerdheid.

Lees meer over schaduwwerk:
Met schaduwwerk schijn je licht op je onbewuste kwaadaardigheid

9. Sociaal gender

Ten slotte is er nog de sociale en culturele kant van het verhaal. Een vrouw in het Nederland van 2023 is een ander persoon dan een vrouw in het Nederland van 1623. Een man in Nederland is anders dan een man in Kenia. Een man die veel aan voetbal doet, ontwikkelt zijn mannelijkheid in een gemeenschap met andere gendernormen dan een man die veel aan online gaming doet.

Al deze zaken hebben te maken met genderrollen en gendernormen: ook al iets anders dan biologisch geslacht. Je wordt niet alleen als man of als vrouw geboren, maar je wordt vervolgens ook door rollen, rituelen en normen in de samenleving tot man of vrouw gemaakt. Als in de sociologie over mannelijkheid en vrouwelijkheid wordt gesproken, wordt meestal dat laatste proces bedoeld.

Alle samenlevingen hebben eigen genderrollen en gendernormen: die zijn altijd in ontwikkeling. Maar in het fundament kunnen de genderverhoudingen op maatschappelijk niveau maar op twee manieren gerangschikt worden: patriarchaal of matriarchaal. In een patriarchale cultuur zijn mannelijkheid en vrouwelijkheid verticaal gerangschikt, in een meer matriarchale cultuur horizontaal (zie ook AGTRT-BA9).

Matriarchale culturen zijn op dit moment een zeldzaamheid op aarde, maar er zijn allerlei aanwijzingen dat de mensheid daar de komende decennia, na 12.000 jaar patriarchale cultuur, weer naar terug zal bewegen. Dit soort maatschappelijke verschuivingen zijn het gevolg van verschuivingen in het collectieve menselijke bewustzijn (secundaire genderidentiteit), en dus alleen in termen van gender en niet in termen van geslacht te duiden.

Lees meer over het verschil tussen patriarchale en matriarchale samenlevingen:
Wat is het verschil tussen patriarchale en matriarchale culturen?

10. Conclusie: gender is here to stay

Concluderend heeft gender als concept dus verschillende toepassingen. Inderdaad zijn de meeste mensen biologisch man of vrouw, en strookt hun primaire genderidentiteit met dit geslacht (zij hebben een congruente genderidentiteit, of zijn cisgender). Tegelijkertijd zijn er mensen met inongruente genderidenteit of een intersekse conditie, bij wie gender en sekse uit elkaar gaan lopen. Een deel van hen vormt een kleine neutrale middengroep. Je zou dus kunnen zeggen dat er ondanks de dimorfie op het gebied van geslacht bij mensen van drie (primaire) genders sprake is: man, vrouw en neutraal.

Maar gender is niet alleen relevant voor mensen met genderdysforie of een intersekse conditie. Elk mens heeft een primaire genderidentiteit, en zal een gezonde relatie met zijn lichamelijk gender moeten ontwikkelen voor persoonlijk welzijn en geluk. Daarnaast hebben alle mensen een secundaire genderidentiteit. Ook daar ligt voor ons allemaal een hoop werk te doen, zelfs zij die een meer eenvoudige en uitgebalanceerde primaire genderidentiteit hebben. We zijn namelijk allemaal opgegroeid in een patriarchale cultuur, met disbalans tussen onze mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten tot gevolg. Elk mens kan met schaduwwerk stappen maken om de balans te herstellen.

Het onderscheid tussen man en vrouw mag dan een eenvoudige en binaire biologische kwestie lijken, maar wie naar naast lichamelijk gender ook naar legaal gender, formeel gender, psychologisch gender en sociaal gender kijkt, ziet dat er een hoop meer bij komt kijken. Man en vrouw zijn door de geschiedenis heen, in alle culturen en in alle tijden, nooit puur en alleen lichamelijk gedefinieerd.

De rollen, normen, relaties, gedragingen, structuren en identiteiten die onlosmakelijk verbonden zijn met man en vrouw, maken de zaak complex. De betekenis van man en vrouw is altijd ook een conventie: het gaat niet alleen om biologie, maar altijd ook om afspraken die we met elkaar maken. Het is precies de totstandkoming van deze afspraken die we met FGT willen stroomlijnen en transparant willen maken, zodat maatschappelijke discussies over het verschil tussen man en vrouw, die toch altijd zullen terugkeren, zo efficiënt en beschaafd mogelijk verlopen.

Lees meer over formeel gender:
Waarom genderwetenschap meer aandacht mag geven aan formele gender

Gender is niet slechts een modewoordje dat niets toevoegt aan biologisch geslacht en waar we net zo goed zonder kunnen. Het woord geeft taal aan allerlei diepe lagen van het man-zijn en het vrouw-zijn. Gender is van alle tijden en alle culturen, en zal altijd onderdeel zijn van menselijke samenlevingen. Het gaat over hoe we ons geslacht in identiteit vormgeven. Over hoe wij allemaal met de mannelijke en vrouwelijke kanten van onze persoonlijkheid omgaan, en over hoe mannelijkheid en vrouwelijkheid, én het man-zijn en het vrouw-zijn, via rollen, normen en conventies in onze samenleving tot stand komen. Kortom: gender is here to stay.


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *