[AGTRT-BDF76] Wetenschap worstelt nog met gender, zelfidentificatie is niet alles

Dit artikel verscheen in enigszins aangepaste vorm op 20 maart 2023 in NRC

UvA-hoogleraar Jan Willem Duyvendak noemt mijn kritiek op non-binaire gender in een opiniestuk in NRC (1 maart 2023) “onwetenschappelijk” en “politiek gemotiveerd” (zie ook AGTRT-BDF6). Maar in werkelijkheid is juist de huidige genderwetenschap zo ideologisch dat allerlei excessen in de emancipatiebeweging niet meer kritisch benaderd worden.

Volgens Duyvendak is het ontstaan van de non-binaire genderidentiteit goed te verklaren uit de historisch-culturele ontwikkeling van de genderverhoudingen in Nederland. Gender werd minder relevant omdat de verschillen tussen mannen en vrouwen door emancipatie afnamen, en bovendien kwam maatschappelijk steeds meer ter discussie te staan wat ‘man’ en ‘vrouw’ eigenlijk zijn. Op die manier zou de weg bereid zijn voor de huidige non-binaire identiteit. En wie daar vraagtekens bij plaatst, zou hetzelfde conservatisme vertonen als de mensen die zich aan het begin van de homo-emancipatie tegen homoseksuelen keerden (zie ook AGTRT-BDF5).

Lees meer over de problematische argumentatie van Duyvendak in NRC:
Niets nieuws onder de zon? Een onjuist argument voor de acceptatie van transgendering

Duyvendak plaatst zich op deze manier in de traditie van het sociaal-constructivisme, de dominante denkschool binnen het vakgebied gender studies. Volgens deze denkschool komen identiteiten en verhoudingen op het gebied van gender alleen maar voort uit de sociaal-historische context. Zo stelt de Amerikaanse filosoof Judith Butler dat gender ‘performatief’ is: het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk zou niet alleen door culturele normen ingevuld worden, maar ook gemaakt worden door sociaal gedrag (zie ook AGTRT-BDF73). Wij worden man of vrouw door ons als man of vrouw te gedragen, is het idee.

Dit denken is interessant en nuttig, totdat de fysieke realiteit in beeld komt. Het feit dat wij een mannelijk of vrouwelijk lichaam hebben komt niet voort uit onze cultuur, geschiedenis of gedragingen. In het constructivistische denken wordt gender snel gereduceerd tot enkel socialiteit, alsof er niet ook een biologische en psychologische realiteit is. Die is er natuurlijk wel. Zoals primatoloog Frans de Waal het formuleerde: “De vraag of je je man of vrouw voelt zit in je constitutie. Wij zijn biologische wezens, wij kunnen niet onbiologisch opereren.”

Ja, er bestaat zoiets als genderdysforie. Dat is het gevoel van onvrede met het geboortegeslacht, waar het fenomeen transgender op gebaseerd is. Maar wanneer is er precies sprake van genderdysforie, en wie bepaalt dat? Onder druk van transactivisten wint het pleidooi voor ‘zelfidentificatie’ steeds meer terrein. Mensen zouden zelf het beste kunnen bepalen tot welke gender zij behoren. Zij beroepen zich hierbij vaak op constructivistische wetenschap over gender. Zo wint onder jongeren het idee terrein dat zijzelf zouden kunnen bepalen of zij zich identificeren met het geboortegeslacht, met de andere sekse, of met geen van de sekses.

Op deze manier is het transactivisme een radicale maakbaarheid over sekse gaan propageren, waaruit uiteindelijk de non-binaire identiteit is ontstaan. Natuurlijk is de eigen beleving belangrijk, maar mensen kunnen ook een bevlieging hebben, in de ban van hypes en trends zijn, of lijden aan een onderliggend trauma. Het is aan professionals om dit goed van elkaar te scheiden en zo tot zorgvuldige diagnostiek te komen. Zo eenvoudig is dat niet.

De Volkskrant berichtte onlangs uitgebreid over de aanzwellende wetenschappelijke kritiek op de ooit veel geprezen ‘Dutch approach’ tot transgender jongeren. Puberteitsremmers inzetten en op jonge leeftijd medisch ingrijpen blijkt bij deze jongeren veel meer negatieve gevolgen te hebben voor fysieke en mentale gezondheid dan gedacht. NRC schreef recent over misstanden in de transgenderbehandelingen van de Tavistock-kliniek in Londen, waar artsen jarenlang te snel behandelingen zijn gestart zonder dat er overeenstemming was over de klinische situatie van patiënten (zie ook AGTRT-BDF66).

Lees meer over de schandalen in de transgender gezondheidszorg:
Gelekte WPATH-files laten zien dat onder medische professionals aanzienlijke twijfel bestaat over gendertransitie

In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk is een geradicaliseerde en vaak militante woke-beweging te zien. Daarin zijn identiteiten als trans en non-binair statussymbolen geworden, waarmee met name jonge meisjes en vrouwen recalcitrantie uitstralen naar hun leerkrachten, ouders en andere autoriteitsfiguren. Dát is politiek.

Het label non-binair wordt ook in Nederland gretig gebruikt door jongeren die het idee hebben gekregen dat sekse, net als gender, fluïde en maakbaar is. Constructivistische argumenten geven dit idee wetenschappelijke legitimiteit. Maar in werkelijkheid is sekse juist voor een groot deel een biologisch en binair gegeven.

In progressieve kringen worden critici van het maakbaarheidsdenken over gender snel weggezet als conservatief en discriminerend. Maar de kritiek is belangrijk, want het is voor de ontwikkeling van de seksualiteit van jongeren niet goed als zij onnodig in de war worden gebracht over sekse en gender, en het is voor het feminisme niet goed als ons de taal wordt ontnomen om over de patriarchale onderdrukking van vrouwen en vrouwelijkheid te praten.

Laten we daarom op de rem trappen; we weten dat zelfidentificatie op het gebied van sekse beperkingen heeft. We weten bijvoorbeeld dat er jongeren zijn bij wie de wens tot geslachtsverandering verdwijnt, als zij eenmaal hun seksuele voorkeur goed hebben verkend. Lesbisch, homo en bi zijn identiteiten die historisch gezien altijd veel ruimte hebben geboden aan een grote diversiteit aan genderexpressies.

Lees meer over de basics van gender, en waarom sekse niet voldoende is:
Wat is gender eigenlijk, en waarom is biologisch geslacht niet toereikend?

We weten bovendien dat alle mensen een androgyne persoonlijkheid hebben: alle mannen hebben vrouwelijke kanten, en alle vrouwen hebben mannelijke kanten. Androgynie als onderdeel van de persoonlijkheidsstructuur, zoals dat bijvoorbeeld in kaart is gebracht in de analytische psychologie van Carl Jung (zie ABGT), is in de moderne gendertheorie nog grotendeels onontgonnen terrein, en heeft ook het activisme nog niet goed bereikt. Het is aannemelijk dat als hiervoor meer maatschappelijke en wetenschappelijke erkenning komt, we ook anders gaan kijken naar de wens die we nu zien bij jongeren om van geslacht te veranderen of non-binair te zijn.

Mensen die consistente en hardnekkige onvrede blijven ervaren met hun aangeboren sekse, kunnen beter advies inwinnen bij een professionele genderkliniek, waar hun zelfidentifcatie serieus wordt genomen, maar ook kritisch tegen het licht wordt gehouden. Het is duidelijk dat er altijd een kleine groep zal zijn die nooit helemaal in de hokjes man en vrouw past. Of het label non-binair voor hen geschikt is en stand houdt valt nog te bezien; wellicht is meer te zeggen om te spreken over neutraal gender (zie AGTRT-3). Het kritiekloos omarmen van non-binariteit als een logische nieuwe stap in de emancipatie is in elk geval niet verantwoord.