[AGTRT-BDF91] Amsterdam UMC zegt met nuance zorg voor transgenders aan te bieden, maar draagt zelf ook bij aan de polarisatie over gender

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Het Amsterdam UMC publiceerde deze week een standpunt over het Cass-rapport over transgenderzorg op de eigen website. Vorige week verscheen de langverwachte evaluatie van de Britse zorgverlening voor transgender jongeren door kinderarts Hilary Cass. Haar rapport bracht fundamentele problemen aan het licht met de diagnostiek en behandeling van deze jongeren (zie AGTRT-BDF78).

In grote lijnen is het AUMC het met Cass eens zo te zien, maar er worden wel kanttekeningen bij geplaatst. De meeste opmerkingen betreffen de zorgverlening en daarover hebben wij in beginsel geen mening, wij zijn geen medici. Maar er is een finale opmerking die we hieronder citeren en daarop hebben wij uitdrukkelijk wel kritiek. Wij citeren van de website van AUMC:

Zorgvuldigheid en nuance

In Engeland is sprake van wat de Cass Review omschrijft als een ‘culture war’. Cass beschrijft een debat rondom transgenderzorg dat is vergiftigd door polarisatie. Volgens de Cass Review is dit niet alleen nadelig voor patiënten, maar ook voor clinici en het onderzoek naar transgenderzorg. Nederland kenmerkte zich lang door een klimaat van acceptatie en tolerantie van transgenderjongeren, een belangrijke factor voor het veel betere welzijn van Nederlandse transgenderjongeren in vergelijking met andere landen. Helaas herkent Amsterdam UMC het door Cass beschreven polariserende klimaat toenemend ook in Nederland.

Amsterdam UMC roept dan ook op om in Nederland het debat rondom transgenderzorg aan jongeren te voeren met nuance en zorgvuldigheid. Dezelfde zorgvuldigheid en nuance waarmee momenteel zorg wordt geboden in Nederland.

De suggestie is dat transgenderzorg met zorgvuldigheid en nuance wordt geboden. Dit zien wij anders en daarover hebben we al een aantal malen geschreven. In de medische hoek wordt volstrekt geen belangstelling getoond voor de maatschappelijke functie van het concept gender. 

Voor zover wij kunnen zien wordt er in de medische literatuur alom vanuit gegaan dat een persoon transgender is wanneer zich een genderincongruentie voordoet. Een persoon is (in meest voorkomende geval) volgens de APA al transgender wanneer de genderidentiteit afwijkt van het GAAB (gender assigned at birth, zie ook AGTRT-BDF80). 

De juiste term zou hier zijn dat de persoon een transgenderidentiteit heeft. Over het gender van de persoon zegt de transgender status namelijk nog niets. Daar gaat de medische wereld ook helemaal niet over, want dat is een kwestie van wetgeving, burgerlijke stand en bestuursrecht. 

Dit doet er toe, want door het taalgebruik in de medische hoek wordt de suggestie gewekt dat bijvoorbeeld een tegenstander van het voorstel voor de nieuwe transgenderwet per definitie iets tegen “een betere acceptatie van transgenderjongeren” zou hebben en dat is absoluut niet het geval. Veel kritiek richt zich enkel op de definitie van transgender en de groeiende rol van zelfidentificatie daarin (zie AGTRT-BDF76). 

De medische wereld doet door het zo zichtbaar verwaarlozen van dit aspect alsof legale gendertransitie een klein neveneffect is van medische handelingen die genderincongruentie oplossen en eventueel ook genderdysforie verhelpen. Daarmee verdwijnt het zicht op de meest controversiële aspecten van transgendering. 

Lees meer over de relatie tussen de medische wereld en de legale positie van transgenders:
Het scheiden van genderdysforie en genderincongruentie is essentieel voor de wettelijke positie van transgenders

De medische stand baseert zich over de volle linie op een niet expliciet gemaakte notie van lichamelijk gender (zie AGTRT-BDF41 en AGTRT-BDF42 voor dit concept) maar draagt tegelijkertijd op geen enkele wijze de last van de maatschappelijke slag voor het overeind houden van dat concept. En juist daarover gaat het met gender. Met de taal die gebruikt wordt is het medische systeem co-essentialistisch als het om transgenderzorg gaat en essentialistisch als het om andere zorg gaat. Dit wringt en het evidente tekort aan reflectie daarover zien wij als een gebrek aan nuance.

Als in een ziekenhuis een patiënt binnenkomt dan is nog steeds de vraag of die persoon man of vrouw is wel van belang. Daarbij is de gedachte dat dat bepaald wordt door wat de persoon er zelf van vindt in de praktijk niet aan de orde, want het spreekt dan eigenlijk vanzelf dat lichamelijk gender bedoeld wordt.

In het genderdebat spelen drie controverses door elkaar:

  1. Essentialisme (gender = GAAB) versus co-essentialisme (gender = genderidentiteit), en onder de oppervlakte: is gender primair lichamelijk bepaald of is het primair sociaal bepaald. Deze controverse wordt inmiddels gecompliceerd door het toenemend voorkomen van personen die claimen een neutraal gender te hebben.
  1. Toelaten van gendererosie (het irrelevant worden van het man/vrouw onderscheid) versus vermijden (of zelfs bestrijden en ongedaan maken) van gendererosie.
  1. De medische praktijk van de behandeling van genderincongruentie (zie ook AGTRT-BDF83, waarin wij kritiek hebben op een WHO-omschrijving van genderincongruentie) en van genderdysforie. Hier bestaat verschil van inzicht (controverse) over de wijze waarop en de timing waarmee men deze problemen bij jeugdige cliënten/patiënten aanpakt.

Lees meer over onze kritiek op de WHO-omschrijving van genderincongruentie:
De WHO heeft de definitie van transgender niet scherp, en schept onduidelijkheid met term “experienced gender”

Alleen punt 3 is een zaak voor medici, de punten 1 en 2 zijn dat in eerste instantie niet. Er is wel een medisch aspect aan punt 1, namelijk wanneer de mogelijkheid tot legale gendertransitie (en in het bijzonder de toepassing van die mogelijkheid bij een specifieke persoon) medisch noodzakelijk geacht wordt als sluitstuk van een medische fase van gendertransitie. 

Die stand van zaken is beslist niet vanzelfsprekend, en het is van groot belang voor het behoud van de optie tot legale gendertransitie dat de medische wereld zich bewust is van de theoretische achtergronden van deze materie. Als daarover neerbuigend wordt gedaan omdat dat immers “niet echt medisch” is, dan gaat op termijn de mogelijkheid tot gendertransitie verloren is onze verwachting.

Maar bij punten 1 en 2 is wel sprake van scherpe maatschappelijke controverses, zowel nationaal als internationaal. Zo staan op beide punten de posities van Rusland en Iran uitdrukkelijk tegenover de westerse posities, en valt niet uit te sluiten dat de komende verkiezingen in de Verenigde Staten via deze thema’s worden beslist. De toekomst van de Duitse coalitie is hiervoor ook heel gevoelig. 

De Rooms-Katholieke Kerk, de Russisch-Orthodoxe Kerk en een aantal Evangelisch christelijke groeperingen hebben in hoge mate essentialistische standpunten. De Islamitische wereld is verdeeld over punt 1 maar niet over punt 2: het belang en de noodzaak van het bestrijden van gendererosie wordt in de Islam vrij universeel onderschreven. Linkse bewegingen zijn tegenwoordig juist vaak co-essentialistisch. Binnen het feminisme leiden zowel punt 1 als punt 2 tot splitsing en controverse. 

De medische wereld geeft zich onvoldoende rekenschap van het feit dat de juiste manier van werken is om geen controversiële posities inzake 1 en 2 impliciet te vooronderstellen. Dit gebeurt in onze ogen dus uitdrukkelijk niet in voldoende mate: er zijn impliciet wél zulke aannames. Daarmee draagt de transgenderzorg wel degelijk bij aan de polarisatie rond het thema gender. 

Om de werkwijze te verbeteren, moet in elk geval de relatie tussen gender en genderidentiteit expliciet worden gemaakt. Als dat echt goed gebeurt, dan zal ook duidelijk worden waarom wij van mening zijn dat het woord nuance te gemakkelijk wordt gebruikt om de positie van het AUMC mee te beschrijven. Door de gehanteerde werkwijze draagt AUMC onnodig bij aan de polarisatie rond het thema gender.