[AGTRT-BF89] De argumenten tegen de inmiddels afgeblazen “nieuwe transgenderwet” worden misschien overdreven, maar zijn niet allemaal ongeldig

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

In het opiniestuk Blokkeren van Transgenderwet door Tweede Kamer helpt emancipatie niet verder (archive.ph) van 15 april jl. schrijven Marijke Naezer, Renée Römkens, Toine Lagro-Jansen en Iva Bicanic over argumenten die tegen het wetsvoorstel voor de nieuwe atransgenderwet zijn ingebracht. Dit stuk is overigens een wat ingekorte versie van een stuk dat een jaar eerder al geplaatst werd op Sociale Vraagstukken met de kop Angst voor vernieuwde Transgenderwet is ongegrond.

Volgens de auteurs wordt het argument dat invoering van dit wetsvoorstel de sociale veiligheid van vrouwen zal schaden overdreven en mist empirische basis. We lezen in het stuk van Naezer en anderen vier punten:

  1. Het wetsvoorstel verbetert de emanicpatie van transgender personen, het blokkeren van dat wetsvoorstel doet dat juist niet.
  2. De auteurs zien zichzelf als voorstanders van de positie van transgeder personen.
  3. De tegenargumenten (zoals gebruikt door onder andere de TERFs en door J.K. Rowling en Kathleen Stock) zijn ongegrond.
  4. Het wetsvoorstel hoeft inzake bescherming van rechten van vrouwen niet verbeterd te worden.

Wij zijn het in grote lijnen met Naezer et al. niet eens maar dat vergt wel opmerkingen vooraf.

  1. In AGTRT-BF85 schreven we over frontlijn-transactivisten en de in onze ogen onjuiste bedrijfsethiek van zulke mensen. Het is duidelijk dat er geen enkel bezwaar kan worden ingebracht tegen de stijl en vorm van Naezer et al. 
  1. Wij zien Naezer et al. als een (qua stijl en inhoud) volkomen valide academische bijdrage aan de argumenten van “gewone” transactivisten. Daaruit volgt niet dat we de inhoud van Naezer et al. zelf ook onderschrijven ook al zien wij onszelf ook als “gewone” transactivisten.
  1. Wij nemen van deze auteurs aan dat bij de tegenargumenten die beschreven worden van aanzienlijke overdrijving sprake is. Die argumenten zijn inderdaad niet zomaar beslissend over de aanvaardbaarheid van het genoemde wetsvoorstel. Maar toevoeging van additionele waarborgen is desondanks wel van belang, en ook noodzakelijk (iets wat ook in de recent aangenomen Duitse transgenderwetgeving is gebeurd). Wij hebben de Duitse wetgeving nog niet voldoende goed kunnen bestuderen om de theoretische basis van de opt out die men daar nu maakt voor de (Duitse variant van) “blijf van m’n lijf huizen” te doorzien (het lijkt er op dat op de achtergrond sekse toch nog een beslissende rol speelt, zoals dat in het UK recent werd overwogen, zie ook AGTRT-12).
  1. Wij zien het meningsverschil dat wij met Naezer et al. hebben als een “debat” (of althans als een mogelijkheid daarvoor) binnen het “gewone” transactivisme.

Wij stellen tegenover de visie van Naezer et al. de volgende posities:

  1. Het wetsvoorstel verruimt de notie van transgender door minder eisen te stellen bij gendertransitie. Die verruiming op zich levert niet noodzakelijk een versterking van de rechten van (tot dat moment) erkende transgender personen. Het kan ook een verzwakking van die rechten inhouden, net zoals tegenstanders een verzwakking van de rechten van vrouwen menen te zien (zie hieronder).
  1. Het wetsvoorstel verzwakt ook de staande rechten voor vrouwen. Dat die verzwakking zoals in Naezer et al. wordt betoogd in de praktijk wellicht minder negatieve consequenties oplevert dan de tegenstanders van de wet vaak beweren, doet niet af aan de juistheid van de bewering dat waar de drempel voor toegang tot gender “vrouw” wordt verlaagd ook de rechtspositie van personen van gender vrouw wordt verzwakt.
  1. Naezer er al. stappen dus te gemakkelijk heen over de vragen die het co-essentialisme oproept voor vrouwen. Zeker zien wij darover ook allerlei spookverhalen rondgaan, bijvoorbeeld in TERF-hoek. Het gaat uiteraard om kleine groepen mensen die bewust of onbewust van gendertransitie misbruik maken uit opportunistische of manipulatieve redenen (bijvoorbeeld om aanspraak te maken op een positie in de sport of het bedrijfsleven), maar dat wil niet zeggen dat die mensen niet bestaan. 
  1. Mensen kunnen om allerlei redenen een motief hebben zich anders voor te doen dan ze zijn (met andere woorden: oneerlijke zelfidentificatie vertonen). Al is het maar een enkeling, dat kan al voldoende zijn om tot problemen te leiden die niet alleen bedreigend kunnen zijn voor vrouwen maar die ook de publieke steun voor trans-acceptatie kunnen ondermijnen. Het Cass-rapport over problemen in de trans gezondheidszorg (met name voor jongeren, zie AGTRT-BF78) wijst er overigens op dat in een vroeg stadium een groot gewicht aan zelfidentificatie toekennen ook niet altijd in het belang van betrokkene is.
  1. Het standpunt dat zelfidentificatie het laatste woord moet hebben om gender te bepalen heeft bovendien geen duidelijke theoretische basis (in elk geval niet in het werk van auteurs als Judith Butler, zie ook AGTRT-BF73). Er is een aanzienlijke literatuur over die kwestie en wij menen dat daaruit volgt dat zelfidentificatie niet zomaar als normatief voor anderen kan worden gepostuleerd, iets wat in het nieuwe wetsvoorstel wel gebeurt (zie ook AGTRT-BF76).
  1. Het sterkste argument tegen het wetsvoorstel is juist dat door een te gemakkelijke adoptie van zelfidentificatie als doorslaggevend mechanisme voor gendercategorisering niet zozeer de rechten van vrouwen worden geschaad maar wel de belangen van transgender personen die hun gendertransitie motiveren en uitvoeren op meer traditionele basis. 
  1. Het is dus in onze ogen uitdrukkelijk mogelijk om oppositie tegen het wetsvoorstel als een betrouwbare uiting van transactivisme te zien.