Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Wij zien seksuele oriëntatie (SO) als een hoofdonderwerp uit de theoretische seksuologie. We willen proberen om in een serie blogs de thematiek van SO “bottom-up” te bespreken (zie ook AGTRT-BT1). In dit blog bekijken we hoe we op basis van lichamelijk gender tot verschillende definities van seksuele oriëntaties kunnen komen.
Lees meer over ons onderzoek naar seksuele oriëntatie:
Seksuele oriëntatie: algemene uitgangspunten
Lichamelijk gender leidt tot de noties male, female en neutral, die we volgens AGTRT-BF75 (net als gender en pronoun) van het Engels in het Nederlands overnemen bij gebrek aan een bruikbare Nederlandstalige tegenhanger. Naast pronoun nemen wij ook noun over vanuit het Engels.
We maken verder onderscheid tussen monadische en dyadische seksuele oriëntaties. Monadische seksuele oriëntaties zijn monodirectioneel: de richting waarin de beschreven persoon attractie ervaart is dan leidend in het beschrijven van de seksuele oriëntatie (“aangetrokken tot man” is dan bijvoorbeeld een monadische seksuele oriëntatie). Traditioneel denken we in dyadische seksuele oriëntaties: zowel de beschreven persoon als degene tot wie die persoon aantrekking ervaart worden betrokken in het beschrijven van de seksuele oriëntatie (“homo” is dan bijvoorbeeld een dyadische seksuele oriëntatie, want het woord geeft aan dat het een man betreft die aangetrokken is tot een man).
Dembroff (2016) beschrijft (in onze bewoordingen gesteld) de monadische seksuele oriëntaties vanuit de gender nouns man, vrouw, en neutraal. Dat te doen vinden wij vooralsnog niet overtuigend, en we bekijken eerst de mogelijkheid om dichter bij de lichamelijke werkelijkheid te blijven en de drie nouns voor lichamelijk gender voorop te stellen, te weten male, female, en neutral. De drie opties worden als volgt, waarbij wordt aangenomen dat alle besproken personen volwassen zijn:
- AT-male: aangetrokken tot male personen.
- AT-female: aangetrokken tot female personen.
- AT-neutral: aangetrokken tot neutral personen.
Nu krijgen we als afgeleide dyadische seksuele oriëntaties:
- Homo_LG = male & AT-male.
- Lesbisch_LG = female & AT-female.
Voor personen die AT-neutral zijn is geen gangbare benaming. Wij kunnen niet zomaar claimen dat deze definities in de praktijk bruikbaar zijn. Wanneer lichamelijk gender (LG) bepaald wordt op basis van het karyotype en als male P een morfologische transitie heeft gemaakt en op basis daarvan zichzelf nu als vrouw presenteert, en wanneer ook het formeel gender van P (en eventueel ook het legaal gender van P) inmiddels vrouw is, dan ligt het niet zomaar voor de hand om bij aan te nemen dat een Homo_LG zich ook aangetrokken voelt tot P. Er is daarmee welk aanleiding om naar andere mogelijkheden voor definitie te zoeken.
Met de theorie van Dembroff 2016 zouden we het volgende krijgen voor de als afgeleide dyadische seksuele oriëntaties:
- Homo_D = man & AT-man.
- Lesbisch_D = vrouw & AT-vrouw.
Omdat Dembroff een volstrekt co-essentialistische gendertheorie aanhangt vinden wij dat deze definities niet zomaar plausibel zijn. Neem bijvoorbeeld persoon P die een AFAB transman is en die geen medische genderbevestigende therapie heeft ondergaan. P is dus female, zowel morfologisch als volgens de verschillende biologische criteria. Nu is het toch niet zomaar plausibel dat Homo_D belangstelling heeft voor P.
Hiermee komen we toch op een enigszins opmerkelijke conclusie inzake de theorie van de seksuele oriëntatie, althans als je die op gendertheorie wilt baseren. Het vergt kennelijk een MotR-versie (zeg GT) van gendertheorie om tot de volgende definities te komen, waarbij man en vrouw in termen van GT worden gezien:
- Homo_GT = man & AT-man.
- Lesbisch_GT = vrouw & AT-vrouw.
Als we uitgaan van extreme posities zoals LG of juist complementair tot LG (en zoals bij Dembroff) dan komen we implausible omschrijvingen van SO tegen.
Vervolgens is goed denkbaar dat de interpretatie van de lichamelijk gender nouns male, female en neutral aangescherpt moet worden om een duidelijker verhaal van SO te kunnen geven. Zo kan begonnen worden met de aanname dat lichamelijk gender aan male en aan female de eis stelt dat het morfologisch criterium, het chromosomaal criterium, het reproductief (gonaden/gameten) criterium, en het hersen-FMRI gebaseerd criterium elk dezelfde kant uitwijzen, en dat iedereen die daar buiten valt als neutral worden gezien (qua lichamelijk gender dus). Hiermee vallen transgender personen buiten het verhaal en dat is een zwakte waarvoor gecompenseerd dient te worden door voorzichtige formuleringen.
Bij personen spreken we dan als regel over “het normale geval”, waarbij “normaal” uitsluitend statistisch en niet normatief moet worden gedacht, ook al worden de drempelwaarden van die statistiek niet geëxpliciteerd.
Bij definities is uitgaan van het normale geval problematisch omdat je daarmee niet weet hoe het omschreven begrip in een niet-normale situatie gaat functioneren. Om een begin te maken met de gewenste precisie krijgen we dan (in plaats van of voorafgaand aan) homo en lesbisch, aangescherpte (lichamelijk) gender nouns als volgt:
- Cis-homo = cis-male & AT-male.
- Cis-lesbisch = cis-female & AT-female.
Deze omschrijvingen zijn niet informatief over de benaming van seksuele orientaties van een persoon die niet cis-(lichamelijk)gender is. Maar ook deze beschrijvingen roepen vragen op: wat te denken van een persoon P die:
- Cis-male & AT-(morfologisch male & chromosomaal female) is, of die
- Cis-male & AT-(morfologisch neutral & chromosomaal female) is, of die
- Cis-male & AT-(morfologisch female & chromosomaal male) is?
Dit zijn allemaal weliswaar “niet-normale” gevallen, maar de vraag naar het karakteriseren van de SO van P doet zich desondanks ook in zulke omstandigheden wel voor.