Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Wij willen proberen om formele gendertheorie (FGT, zie gender-theory.org/) als moderne basis te zien voor onderwerpen uit de theoretische seksuologie (zie AGTRT-BF59). Daarbij is niet primair van belang of wij zo’n onderwerp wel of niet inhoudelijk ondersteunen. Het gaat ons om de verbindingen.
Een centraal voorbeeld is de psychologie en psychiatrie van Freud die doorontwikkeld en in praktijk gebracht wordt in de psychoanalyse. We komen tot de volgende constateringen, of misschien beter, tot de volgende vermoedens en aannamen:
- Freud baseert zich op lichamelijk gender, en wel in de verschijningsvorm van morfologisch gender (wat wij in AGTRT-BF38 noemen gender-1900).
- Bij Freud speelt seksualiteit een hoofdrol. Bekijkt men de jaargangen van het Tijdschrijft voor psychoanalyse en haar toepassingen dan staat seksualiteit nu minder centraal dan destijds.
- Wanneer in de psychoanalyse het als een belangrijke stap vooruit wordt gezien dat seksualiteit meer naar de achtergrond verschuift, dan is wel te begrijpen dat er aarzeling bestaat om via het centraal stellen van gender langs de achterdeur seksualiteit weer als centrale categorie te importeren.
- Er lijkt geen sprake te zijn van enige wisselwerking tussen de gendertheorie van de laatste 30 jaar en de theorie van (en rond) de psychoanalyse. Anders gezegd: de moderne gendertheorie heeft de psychoanalyse in het defensief gedrongen.
- Lichamelijk gender bekijken vanuit modernere opvattingen van biologisch gender speelt bij Freud geen rol. En dat is geen wonder: de overtuigende opkomst van noties van biologisch gender als dominante definitie van lichamelijk gender is toch van na 1960.
- Freud heeft meer oog voor variaties in seksuele oriëntatie dan voor variaties en uitzonderingen betreffende genderclassificatie. Zo speelt biseksualiteit een veel prominentere rol bij Freud dan de intersekse conditie. We kunnen zeggen dat Freud binair morfologisch gender als uitgangspunt neemt.
- Freud was niet bezig met genderidentiteit omdat door Freud het concept gender niet werd geproblematiseerd. Maar anno nu is er alle aanleiding om het concept gender wel te problematiseren, ook voor de opvolgers van Freud: Jung en Lacan.
- Je zou verwachten dat genderidentiteit juist een thema is dat psychoanalytici zeer aanspreekt. Als er in bepaalde gevallen bijvoorbeeld sprake kan zijn van “psychoanalytische maakbaarheid” van genderidentiteit, zoals Jordan Peterson bijvoorbeeld herhaaldelijk heeft aangegeven, dan is dat van groot belang bij de mate waarin men medische ingrepen inzet bij de oplossing van genderdysforie.
- Gezien de centrale rol van genderidentiteit in de actuele discussie over gender en het feit dat er over genderidentiteit nog weinig bekend is (zie AGTRT-BF62) zou je verwachten dat men vanuit de psychoanalyse juist daar een bijdrage aan wil leveren.
- Het zelfbeeld van gendertheorie is: binnen de wetenschap, binnen de filosofie, bij voorkeur empirisch, politiek relevant. Voor de psychoanalyse en haar toepassingen is de vraag of dit werkterrein zich wel of niet binnen de wetenschap bevindt of compatibel is met de moderne wetenschap van minder of zelfs geen belang. De psychoanalyse heeft een grote eigen cultuur die zich op het oog niet zo heel veel aantrekt van psychologie en psychiatrie als wetenschapsgebieden, laat staan van gendertheorie en/of analytische filosofie.
Het gebruik van de termen man en vrouw zou in de psychoanalytische theorie en praktijk gemoderniseerd kunnen worden door daar een duidelijke keuze te maken voor een van de manieren waarop het concept van gender gehanteerd kan worden. Daarbij is aandacht voor neutraal gender ook van belang.
Het ligt voor de hand dat psychoanalyse dan ook te maken krijgt met de consequenties van de dynamiek in het concept lichamelijk gender (zie AGTRT-BF41 en AGTRT-BF42), en met name van de opkomst van biologisch gender als onderliggende betekenis van lichamelijk gender.
Geef een reactie