Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Genderneutraliteit is sinds een aantal jaar hét nieuwe ideaal in de emancipatie van seksualiteit en gender. Dat blijkt onder andere uit het feit dat steeds meer jongeren zich identificeren als non-binair, een label dat is voortgekomen vanuit de overtuiging dat het duale onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk in zichzelf onderdrukkend is. Steeds meer richt de genderemancipatie zich daarom op het wegpoetsen van deze dualiteit. Maar hoewel neutraal gender in uitzonderingsgevallen zeker voorkomt, lijkt de opkomst van non-binaire gender grotendeels een hype. Bovendien hoeft genderneutraliteit helemaal niet gezien te worden als een alternatief voor het onderscheid tussen man en vrouw, maar eerder iets als wat ernaast kan bestaan. We hebben de labels mannelijk en vrouwelijk juist hard nodig in de strijd tegen het heteronormatieve patriarchaat. De nog kwetsbare emancipatie van de LHBTI-groep dreigt de grote verliezer te worden als we daar nu vanaf stappen. Het denken in termen van androgynie kan een oplossing zijn voor de uitdagingen waar de genderdiversiteitsbeweging nu voor staat.
Opbouw van dit artikel
- De opkomst van het genderneutrale ideaal
- Essentialisme versus constructivisme
- Hoe constructivisme kan doorslaan, en hoe dat te voorkomen is
- Interdisciplinaire inzichten over gender
- 4a. Primatologie
- 4b. Evolutiebiologie
- 4c. Psychologie
- 4d. Antropologie
- Genderneutraliteit en de strijd tegen het patriarchaat
- Genderneutraliteit in de emancipatie van transgender
- Genderneutraliteit in de emancipatie van intersekse
- Een beter alternatief: androgynie
1. De opkomst van het genderneutrale ideaal
De genderemancipatie is sinds een aantal jaar een nieuwe weg ingeslagen: die van genderneutraliteit. Een van de eerste tekenen daarvan was toen diversiteitsmedewerkers van de NS besloten dat reizigers via de intercoms op de stations niet langer werden aangesproken met “Dames en heren”, maar met “Beste reizigers”. Intussen identificeren hele groepen zich als non-binair (man noch vrouw), schieten genderneutrale toiletten als paddestoelen uit de grond en zien we steeds meer mensen die zelf hun ‘pronouns’ willen bepalen.
Onder andere op social media en op sommige onderwijsinstellingen (met name universiteiten) is het een nieuwe norm aan het worden dat het geslacht van een ander niet langer geassumeerd wordt, maar dat iedereen zelf bepaalt met welke voornaamwoorden zij aangesproken willen worden: hij/hem, zij/haar, of het genderneutrale ‘they/them’ (in het Nederlands vaak vertaald in ‘hen/hun’). Het ideaal van genderneutraliteit is zich dus op allerlei concrete en tastbare wijzen aan het vertalen naar onze alledaagse leefwereld.
Het genderneutrale denken is niet uit de lucht komen vallen. Al vanaf het begin van de vrouwenemancipatie zijn feministen met elkaar in discussie over de wijze waarop de strijd tegen het patriarchaat ingevuld moet worden. Er is altijd een stroming geweest die de oorzaak van het probleem heeft gezien in het feit dat we überhaupt onderscheid maken tussen mannelijk en vrouwelijk.
2. Essentialisme versus constructivisme
In de tweede feministische golf openden feministen de aanval op het denken over gender in termen van essenties die vastliggen in de natuur. Het conservatieve idee van “de man is nou eenmaal zus, en de vrouw nou eenmaal zo”, werd onder vuur genomen met een beroep op de grote rol die cultuur speelt in de wijze waarop wij invulling geven aan mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het idee dat er zoiets bestaat als het cultureel geconstrueerde ‘gender’, dat iets anders is dan de natuurlijk gevormde ‘sekse’, werd door de feministen gretig omarmd. Zo stond een strijd tussen essentialistische en constructivistische opvattingen over gender.
Het idee van gender als construct werd in de loop van de 20ste eeuw steeds verder uitgewerkt in de sociale wetenschappen. Onder andere onder invloed van het werk van Simone de Beauvoir werd de achtergestelde positie van vrouwen niet meer verklaard doordat zij nou eenmaal het ‘zwakkere geslacht’ zouden zijn, maar omdat onze cultuur hen in een achtergestelde positie duwt. Onder andere door haar werk begon het idee te groeien dat gender in het fundament niet iets natuurlijks, maar iets sociaals is. De beroemde zin uit haar boek The Second Sex (1949) zou de basis vormen van de moderne genderstudies: “One is not born a woman, but becomes one”.
Het inzicht dat gender een cultureel product is, leidde in jaren ’80 en ’90 tot een heuse revolutie in de sociologie naar gender en seksualiteit. De beroemde feministische filosoof Judith Butler liet in haar baanbrekende boek Gender Trouble (1990) zien dat gender niet op zichzelf staat, maar alleen in sociale relaties tot stand komt.
Mannelijkheid en vrouwelijkheid, zo zei Butler, zijn ‘performatief’. Ze komen tot stand in onze alledaagse gedragingen. Gender zag zij als het gevolg van rollen die wij opvoeren volgens bepaalde culturele scripts.
Butler hamerde erop dat we gender met ons gedrag niet alleen invullen. Zij ging een stap verder: via ons gedrag creëren we gender eigenlijk ook. Gender wordt ‘gemaakt’ door middel van onze opvoeringen ervan in alledaagse gedragingen, liet Butler zien. Doordat we ons op allerlei subtiele manieren als een man of een vrouw gedragen, gaat de wereld om ons heen dat ook terugspiegelen. Gender wordt zo steeds opnieuw geproduceerd en bestendigd.
Ze trok de toneelmetafoor in haar latere werk verder door: waar rollen worden opgevoerd, kan ook geïmproviseerd worden op het script. Als het onderscheid tussen man en vrouw via onze gedragingen in stand wordt gehouden, dan kunnen we dit strikte onderscheid ook ongedaan maken, door onze praktijken en gedragingen aan te passen.
Onder andere vanuit dit wetenschappelijke inzicht ontstond een nieuw emancipatie-ideaal. Het uitbannen van het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk in onze sociale wereld werd steeds meer gezien als een manier om af te komen van beklemmende en onderdrukkende patriarchale normen. Het is dit radicale denken dat tot allerlei excessen in de emancipatiebewegingen heeft geleid.
Eén zo’n exces is het ideaal van genderneutraliteit, dat stelt dat het mogelijk is om helemaal voorbij het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk te komen. De ontwikkeling naar non-binaire genderidentiteiten wordt vaak verdedigd met het argument dat alleen al het maken van het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk een westers en imperialistisch machtsinstrument is. De ‘gender binary’ zou net zo’n onderdrukkend systeem zijn als bijvoorbeeld de heteronorm, en dus zouden we er afstand van moeten nemen. Maar zo’n redenering is alleen mogelijk binnen doorgeslagen constructivistisch denken.
3. Hoe constructivisme kan doorslaan, en hoe dat te voorkomen is
Het werk van Judith Butler is zeker baanbrekend te noemen. Haar centrale claim dat gender niet alleen maatschappelijk ingevuld wordt, maar ook echt wordt ‘gemaakt’ en ‘tot stand komt’ in sociale praktijken, is overtuigend onderbouwd. Ze staat hiermee in een traditie van andere invloedrijke filosofen die hebben aangetoond dat onze werkelijkheid uiteindelijk wordt geproduceerd in sociale netwerken. Ze heeft zo laten zien hoe krachtig en verreikend sociaal gedrag is, en hoe zelfs een categorie als gender – vaak gezien als natuurlijk gegeven – toch alleen tot leven kan komen in sociale netwerken.
Elke socioloog die werkt met gender en seksualiteit is wel op een bepaalde manier door het werk van Butler beïnvloed. Het idee van ‘gender als een opvoering’ geeft wetenschappers veel handvatten om te bestuderen hoe gendernormen wortel schieten in een samenleving en hoe die over de tijd veranderen. Het geeft feministen bovendien veel handvatten in de strijd tegen conservatieve en essentialistische verklaringen en legitimeringen voor de achtergestelde positie van vrouwen.
Maar het constructivisme heeft ook de neiging om door te slaan. Binnen dit denken ontstond de afgelopen decennia steeds meer de neiging om te denken dat als gender een sociaal construct is, dat gender dan ook naar ons eigen believen ‘gereconstrueerd’ en ‘geherconstrueerd’ kan worden. Er ontstond het idee dat Butler had bewezen dat gender een ongeschreven vel is, iets wat wij helemaal zelf kunnen bepalen en kneden.
Dit heeft geleid tot allerlei extreem en bizar gedachtengoed, zoals het idee dat de penis niets anders is dan de arbitraire betekenis die daaraan wordt gegeven in sociale relaties. Het werd binnen het monodisciplinaire sociologische denken taboe om verschillen op het gebied van sekse en gender te verklaren door naar het lichaam te kijken. Wie ook wilde kijken naar bijvoorbeeld de rol van het chromosomen, hormonen, genitaliën of de hersenen in de wijze waarop genderverschillen tot stand komen, werd al snel weggezet als een ‘essentialist’.
Moderne wetenschapsfilosofen hebben inmiddels echter een bom gelegd onder de tweedeling van het ‘zachte’ constructivisme versus het ‘harde’ essentialisme. Onder andere door het werk van Bruno Latour zijn we dat nu gaan herkennen als een valse tegenstelling. Latour zag het als een belangrijke missie om het constructivistische denken in de sociale wetenschappen te begrenzen. Ja, de wereld is door en door sociaal geconstrueerd, maar dat betekent niet dat er niets ‘hards’ en ‘echts’ meer is aan de wereld, aldus Latour.
Latour liet zien dat de wereld inderdaad sociaal geconstrueerd wordt, maar dat de materiële wereld grenzen oplegt aan onze interpretaties. In het Latouriaanse denken zijn materiële zaken volwaardige sociale actoren, die net als mensen ‘meehandelen’ in de netwerken die onze wereld maken. Zij worden door Latour non-humans genoemd, om de handelende en sociale aard van objecten te benadrukken.
Non-humans zijn altijd ‘meervoudig’: er zit ‘rek’ in de wijze waarop zij gemobiliseerd kunnen worden in sociale netwerken, maar tegelijkertijd is deze rek niet eindeloos. Door de materiële aard van deze sociale actoren leggen zij ook beperkingen op aan de wijze waarop sociale netwerken met hen aan de haal kunnen gaan.
Een simpel voorbeeld: een stoel is inderdaad een meervoudige sociale actor, afhankelijk van het netwerk dat de stoel wil ‘inzetten’. Je kunt op een stoel zitten om te eten, je kunt erop staan om iets uit een keukenkastje te pakken, je kunt een stoel gebruiken om de was over op te hangen, maar je kunt niet met een stoel naar Turkije vliegen. Dit inzicht is ook toe te passen op de sociale netwerken die kennis over gender produceren, en de non-humans die daarin ‘meehandelen’ als sociale actor.
We kunnen enerzijds stellen dat de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk inderdaad bepaald worden door de historische, sociale en politieke kenmerken van het sociale netwerk dat gender probeert te ‘produceren’. Zelfs materiële zaken als genitaliën, chromosomen, hormonen en andere non-humans zijn bereid om als sociale actor mee te bewegen met deze netwerken.
Maar anderzijds is de bereidheid van de non-humans om mee te bewegen met sociale netwerken niet grenzeloos. Ze geven ook ‘tegendruk’, en zorgen er zo voor dat mannelijk en vrouwelijk niet op eindeloos verschillende manieren geïnterpreteerd en geconstrueerd kunnen worden.
Door met een Latouriaanse blik naar gender te kijken, gaan we zien dat er allerlei non-humans zijn in de sociale netwerken die beperkingen opleggen aan hoe gender geconstrueerd kan worden. Er is uiteindelijk echt iets ‘hards’ aan gender, een kern die onafhankelijk is van relaties, macht en interpretatie. Gender is voor een deel iets wat wij als mensen ‘aantreffen’, nog voordat wij dat in onze netwerken mobiliseren.
Eén zo’n ‘hard’ aspect aan gender is dat het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk gewoon bestaat. Het constructivistische genderneutrale ideaal van ‘helemaal voorbij gender’ gaan, zoals zich dat uit in de genderneutrale en non-binaire beweging, is niet houdbaar met een interdisciplinaire blik die simplistische tegenstellingen (zoals die tussen harde en zachte wetenschap, tussen essentialisme en constructivisme, tussen object en subject, tussen natuur en cultuur) probeert te overstijgen. Het neutrale gender kan bepaalde uitzonderingsgevallen wel goed beschrijven, maar zij moeten eerder worden gezien als de uitzondering die de regel bevestigen. In de kern is gender nog altijd binair: we kunnen het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk niet zomaar wegpoetsen.
4. Interdisciplinaire inzichten over gender
Voor een bevredigende blik op gender is het dus nodig om de tegenstelling constructivisme en essentialisme te overstijgen, en om het sociologische denken aan te vullen met interdisciplinaire inzichten. Dan blijkt dat niet alles geconstrueerd is aan gender, en dat het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk ook niet zo makkelijk is los te laten. Dat zal ik hier illustreren aan de hand van inzichten over gender uit vier vakgebieden: de primatologie, de evolutiebiologie, de psychologie en de culturele antropologie.
4a. Primatologie
Door het werk van primatoloog Frans de Waal weten we steeds meer over de nuances van gender bij primaatsoorten. De Waal speelt al jarenlang een sleutelrol in het strijden voor een biologische wetenschap die de eigen conservatieve aannames uitdaagt, en die meer oog en waardering heeft voor de ongekende diversiteit op het gebied van seksualiteit en gender onder primaten.
De Waal heeft zich altijd verzet tegen conservatieve stemmen die in de biologie een legitimering zochten voor maatschappelijke ongelijkheid, of die wilden aantonen dat er onder dieren geen diversiteit op het gebied van gender en seksualiteit bestaat. De Waal ziet in het dierenrijk juist bewijs voor zijn overtuiging dat menselijke samenlevingen opener en ruimdenkender kunnen worden ten aanzien van genderdiversiteit.
In zijn laatste boek Anders, dat specifiek over gender bij primaten gaat, laat hij zien dat gender tot stand komt door een mix van instinctief en aangeleerd gedrag. Hij wijst het idee dat er in het dierenrijk een soort uniforme rolverdeling tussen de seksen bestaat naar de prullenmand. Elke soort primaten richt gender weer anders in: onder de chimpansees zijn de mannetjes de baas, maar onder de bonobo’s de vrouwtjes.
Ook binnen de soort liggen typisch mannelijk en typisch vrouwelijk gedrag niet zo vast in het DNA als we vroeger vaak dachten, zo concludeert De Waal. Zowel chimpansees als bonobo’s doen er zo’n zestien jaar over om volwassen te worden, en nemen in deze tijd een hoop aangeleerd gendergedrag over van oudere apen.
Tegelijkertijd spelen instincten ook een rol. “Geef aan een groep jonge chimpansees een berg speelgoedauto’s en poppen, en de boel is snel verdeeld: de jongensapen stappen meestal over de poppen heen en storten zich op de autootjes, de meisjesapen kiezen doorgaans voor de poppen (al zijn ze ook best nieuwsgierig naar de door jongens ingepikte auto’s)”, zo beschreef de Volkskrant de bevindingen van De Waal treffend.
De Waal ziet dus dat er instincten zijn die mensen met apen gemeen hebben en die door onze culturele verworvenheden heen slingeren. Maar hij is voorzichtig met algemene generaliseringen over de genders. Hij maakt ruimte voor genderfluïditeit en androgynie bij primaten. Zo beschrijft hij de casus van de gender-non-conforme chimpansee Donna: een erg mannelijk vrouwtje. “Wij primatologen zijn erg gefocust op typisch mannelijk en vrouwelijk gedrag. Het is hoog tijd om aandacht te besteden aan wat ertussenin zit”, zo zei hij in Het Parool.
Tegelijkertijd voelt hij ook de verantwoordelijkheid om het constructivistische kamp in het maatschappelijke genderdebat terecht te wijzen. Volgens hem heeft het debat dringend inzichten uit de biologie nodig: “We moeten niet net doen alsof het gaat over culturele voorkeuren en dat we het gedrag van mannen en vrouwen naar believen kunnen veranderen. De vraag of je je man of vrouw voelt zit in je constitutie. Wij zijn biologische wezens, wij kunnen niet onbiologisch opereren.”
De Waal bouwt veel ruimte in voor diversiteit en fluïditeit op het gebied van gender, maar het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk is volgens hem hard en niet zomaar af te schaffen of als sociaal-cultureel verschijnsel weg te zetten. “Genderidentiteit zit in je”, concludeert hij op basis van zijn werk naar primaten. “De flexibiliteit van mensen is minder groot dan sommigen zouden willen.”
4b. Evolutiebiologie
De evolutiebiologie is een ander vakgebied dat overtuigend laat zien dat mannelijk en vrouwelijk diep verankerd liggen in het mens-zijn, en dat we dit onderscheid niet zomaar even als een sociaal construct aan de kant kunnen schuiven.
De evolutiebiologie is overigens niet zonder problemen in het denken over gender. Zo schrijft Charles Darwin in 1871: ‘De man is moediger, strijdbaarder en energieker dan de vrouw, en hij heeft een inventievere geest.’ Het vakgebied wordt al vanaf het begin getergd door conservatieve en problematische culturele aannames over gender en seksualiteit, die rechtstreeks voortkomen uit de traditionele Britse klassensamenleving uit de 19de eeuw, waarin Darwin opgroeide.
Door queer interventies van evolutiebiologen als Bruce Bagemihl en Joan Roughgarden is de evolutiebiologie inmiddels gelukkig veel minder heteronormatief gaan denken over het dierenrijk. Mannelijk wordt niet meer boven vrouwelijk geplaatst. In het denken over de rol die seksualiteit speelt in de manier waarop soorten zich aanpassen, is tegenwoordig minder aandacht voor de voortplantingsfunctie, en meer aandacht voor de sociale functie van seks. Er is meer aandacht voor mannelijke vrouwtjes en vrouwelijke mannetjes. Bovendien worden fenomenen als LHBTI en drag nu ook herkend als natuurlijke variatie van seksualiteit en gender onder dieren.
Maar zelfs in de meest queer interpretaties van de evolutiebiologie wordt niet getwijfeld aan het idee dat mannelijk en vrouwelijk uiteindelijk de fundamentele bouwsteentjes zijn van de evolutie van complexe sociale soorten (zie AGTRT-BA2). In hun werk wordt het duale onderscheid niet ontkend, maar gebruikt als argument voor een progressievere kijk op evolutie. De progressieve voorvechters in de evolutiebiologie benadrukken dat het binaire onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk juist een noodzakelijkheid is om tot allerlei variatie op het gebied van seksualiteit en gender te komen. Zij wijzen erop dat vanuit die tweedeling uiteindelijk een heel spectrum ontstaat, en dat deze diversiteit de evolutie broodnodige kleur en zuurstof geeft.
4c. Psychologie
Ook psychologisch gezien is het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk moeilijk weg te denken. De moderne psychologie is ontstaan uit de psychoanalyse van Sigmund Freud en de analytische psychologie van Carl Jung. Allebei zagen zij seksualiteit en gender als fundament van de psyche.
Ook het werk van deze wetenschappers is niet vrij van aannames over gender die stammen uit de conservatieve samenleving van het begin van de 20ste eeuw. Maar ook hier geldt dat zelfs queer interpretaties van het vakgebied niet om het binaire onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk heen kunnen.
De psychoanalyse is over de jaren — onder andere door de kritiek van queer theory — een stuk ruimdenkender geworden. Binnen het Freudiaanse denken is inmiddels afscheid genomen van traditionele aannames over het heteroseksuele kerngezin met als basis de ‘oedipale driehoek’ vader/moeder/kind. Door queer psychoanalytici als Robert Stoller is in het vakgebied erkenning gekomen voor LHBTI als natuurlijke variatie. Hij deed baanbrekend onderzoek naar de mentale worstelingen van transgenders, drag queens en intersekse personen. Zijn conclusie: hun psychologische problemen kunnen niet verklaard worden omdat er iets mis met hen is, maar omdat de samenleving hen niet voor vol aanziet.
Het Freudiaanse denken is gelukkig veel minder dogmatisch geworden de afgelopen decennia. Maar nog altijd staat het inzicht fier overeind dat het kind in de opvoeding met rolmodellen te maken krijgt die mannelijkheid en vrouwelijkheid belichamen, en dat de wijze waarop identificatie met deze rolmodellen verloopt bepalend is voor de mentale ontwikkeling. Het dualisme tussen mannelijk en vrouwelijk speelt dus nog altijd een belangrijke rol, óók in de gemoderniseerde psychoanalyse.
Dat blijkt ook uit het werk van Stoller. Hij concludeert juist op basis van zijn onderzoek naar de LHBTI-groep dat iedereen een ‘genderkern’ in de identiteit heeft verankerd, oftewel een rudimentaire en min of meer gefixeerde beleving van man- of vrouw-zijn. Deze kern is volgens Stoller al vóór het tweede levensjaar gevestigd via een psychologisch proces van ‘imprinting’. Dit proces is het gevolg van het feit dat de baby begint los te breken uit de symbiotische relatie met de moeder, waarin hormonale, fysiologische en biologische factoren een grote rol spelen.
De houding van de omgeving speelt volgens Stoller ook mee in de vorming van onze genderkern, maar van complexe socialisatie is hier nog geen sprake. De ‘primaire genderidentiteit’ die al jong in de kern van onze persoonlijkheid wordt verankerd is daarom volgens Stoller uiteindelijk toch binair, ondanks de geweldige variatie op het gebied van gender en seksualiteit die daarnaast bij mensen bestaat. Het werk van Stoller laat zien dat óók mensen uit de LHBTI-groep uiteindelijk het meeste baat hebben bij een positieve identificatie met deze primaire genderidentiteit.
Ook in het Jungiaanse denken staat het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk nog altijd stevig overeind in het denken over het zogenaamde ‘proces van individuatie’. Mannen komen in hun volwassenwordingsproces hun vrouwelijke kant (anima) tegen, en vrouwen hun mannelijke kant (animus). De Jungiaanse psychologie draait uiteindelijk om de vraag hoe deze dualiteit in de persoonlijkheid geïntegreerd kan worden.
Om de animus en de anima succesvol te integreren in de persoonlijkheid, moet de dualiteit eerst helemaal erkend en verkend worden, stelt Jung. Voor het ontkennen of wegmoffelen van de dualiteit tussen de genders is bij Jung dus geen ruimte. Sterker nog: de eigen primaire genderidentiteit (mannelijk of vrouwelijk) is het persoonlijke oriëntatiepunt in het Jungiaanse proces van schaduwwerk.
Schaduwwerk gaat over het bewust worden en integreren van kanten van onze persoonlijkheid die we tijdens onze socialisatie door het patriarchaat onderdrukt hebben (zie AGTRT-BA4, AGTRT-BA7 en AGTRT-BA9). Dit bewustwordingsproces verloopt bij mannen doorgaans anders dan bij vrouwen, zoals Marie-Louise Von Franz (de grote vertrouweling en opvolger van Jung) heeft laten zien. Mannen en vrouwen zijn immers op andere manieren door het patriarchaat getraumatiseerd geraakt. Als de eigen genderidentiteit niet helder is, wordt schaduwwerk ook erg ingewikkeld.
De Jungiaanse school heeft bovendien overtuigend laten zien dat de animus en de anima universele archetypes zijn; symbolen die op min of meer dezelfde wijze voorkomen bij menselijke culturen over de hele wereld. Archetypes zijn in het Jungiaanse denken niet slechts culturele bedenksels van mensen, maar diepliggende structuren in het collectieve onbewuste. Hoewel elke cultuur natuurlijk zelf vorm geeft aan het mannelijke en vrouwelijke archetype, zijn ze qua structuur niet door ons bedacht, maar treffen we ze aan in ons bewustzijn. We hebben ons er dus toe te verhouden.
Het Jungiaanse denken over de animus en anima is niet zonder problemen. Er kruipen snel allerlei stereotypen in over mannelijk en vrouwelijk. Maar tegelijkertijd is er gelukkig ook allerlei werk gedaan in het Jungiaanse veld om de bias richting de witte cisgender heteroman te corrigeren, bijvoorbeeld door Marie-Louise Von Franz. De Jungiaanse psychologie, met in het hart het onderscheid tussen de archetypes animus en anima, blijft daarom ook vandaag de dag nog relevant.
Jung is bovendien niet zo binair in zijn denken als vaak wordt gedacht. Hij maakt wel degelijk ook ruimte voor genderneutrale persoonskenmerken. Die heeft Jung ook hoog in achting, omdat ze het gevolg zijn van schaduwwerk: het integreren van mannelijke en vrouwelijke eigenschappen. Genderneutraliteit wordt door Jung dus niet ter vervanging van het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk gesteld, maar juist als het gevolg van het erkennen en verkennen van deze dualiteit.
4d. Culturele antropologie
Om de snelle opkomst van genderneutraliteit en non-binariteit te legitimeren, wordt vaak gezegd dat de culturele antropologie aangetoond zou hebben dat de “gender binary” een onderdrukkend westers construct is, en dat allerlei inheemse volkeren nooit met deze binariteit hebben geleefd voordat zij door het westen gekoloniseerd en beïnvloed werden.
Het klopt dat er in de culturele antropologie veel kritiek is geleverd op de Westerse “gender binary”, maar dan moet wel zorgvuldig bekeken worden wat daaronder wordt verstaan. In veel inheemse culturen worden genderrollen inderdaad niet zo binair en vastliggend ingevuld als in het Westen. Maar daarmee bedoelden antropologen niet dat in inheemse culturen helemaal geen onderscheid werd gemaakt tussen man en vrouw. Het betekent slechts dat zij dit onderscheid minder rigide en meer fluïde invulden dan wij, wat het gevolg is van het feit dat zij vaak minder patriarchaal en meer matriarchaal leefden dan wij.
In veel inheemse culturen is er veel ruimte voor wat we nu noemen vrouwelijke mannen, mannelijke vrouwen, transgenders, drag queens en hermafrodieten. Maar al deze diversiteit kan nog steeds gezien worden als variatie op het duale onderscheid tussen man en vrouw, mannelijk en vrouwelijk.
Het lijkt erop dat de genderdiversiteit en genderfluïditeit van inheemse culturen juist kan bestaan omdat in deze culturen veel aandacht was voor de vraag wat het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk precies betekent. Ze zijn geïnteresseerd in de vraag op hoeveel manieren we man en vrouw kunnen zijn, en we onze mannelijkheid en vrouwelijkheid kunnen belichamen. Er is in inheemse culturen dus geen sprake van massale ontkenning van het onderscheid mannelijk en vrouwelijk.
5. Genderneutraliteit en de strijd tegen het patriarchaat
Het is tijd te erkennen dat het genderneutrale ideaal zoals het nu vaak geformuleerd is, als een aanval op het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk dat “onderdrukkend” verondersteld wordt te zijn, een dwaalspoor is in de emancipatie van gender en seksualiteit. Dit ideaal botst met inzichten uit allerlei wetenschappelijke vakgebieden, maar ondermijnt ook de strijd tegen het patriarchaat.
Ten eerste zijn er allerlei aanwijzingen dat dit het maatschappelijk draagvlak voor de LHBTI-beweging ondermijnt. Er worden steeds meer letters aan het LHBTI-alfabet toegevoegd, en daarmee worden ook steeds nieuwe emancipatie-eisen aan de samenleving gesteld. Die samenleving is in toenemende mate aan het afhaken.
Mensen waren veelal bereid plaats te maken voor lesbisch, homo, bi en trans, maar het idee dat zij in een wereld moeten stappen waar het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk wordt gezien als “fout” of “ouderwets” en ook niet meer in taalgebruik tot uiting mag komen, ervaren velen niet alleen als tegen-intuïtief, maar ook beledigend en onderdrukkend.
Ten tweede ontneemt de nadruk op genderneutraliteit ons de wapens die we juist zo hard nodig hebben in de strijd tegen het patriarchaat. Dit wordt onder andere goed uitgelegd in een klassiek stuk uit 1979 van Maaike Meijer, inmiddels emeritus-hoogleraar genderstudies. Zij wijst op het gevaar dat het openen van de aanval op het duale onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk uiteindelijk een bom legt onder het feministische project. Ik citeer:
“Ik geloof niet, dat je de begrippen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ ooit kunt afschaffen, evenmin als je het mannelijk en het vrouwelijk lichaam ooit kunt afschaffen. Waarom? Omdat die begrippen horen bij het ‘natuurgebeuren van de ziel’. Zolang de mens op aarde wandelt heeft zij het sexe-verschil waargenomen. […] Het geeft ook niets. Wat wel iets geeft is de waardering die vervolgens aan die reeksen tegenstellingen wordt gehecht. […] Met de waardering gaat het fout. De ene helft van de tegenstelling wordt systematisch hoger gewaardeerd, ten koste van de andere. Dat is de kern van het patriarchaat.
Het afschaffen van de begrippen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ is — afgezien van het feit dat het onmogelijk is — een doorzichtige truc met de taal. Wanneer je afspreekt dat je deze begrippen niet meer zult gebruiken, zal de degradatie van het vrouwelijke toch doorgaan, met dit verschil, dat zelfs het instrument waarmee wij daarover kunnen praten en denken ons is ontnomen. De taal verandert alleen, als de werkelijkheid verandert. Dat proces is niet omkeerbaar. Het patriarchaat kan niet uitgeroeid worden door een paar kunstgrepen in de taal of door een paar afspraken die niets kosten.”
Maaike Meijer (1970)
Ten derde is het ook geen goed signaal naar de nieuwe generatie jongeren als in hun opvoeding een te constructivistisch perspectief op gender wordt verkondigd. Het is geweldig dat wij naar een wereld toebewegen waarin gender en seksualiteit minder vastliggen en met minder normen omgeven worden. Maar jongeren raken onnodig in verwarring als hen het verhaal wordt verteld dat alles mogelijk is, zelfs het lichtzinnig wisselen of zelfs opblazen van de primaire genderidentiteit. Op deze manier kan een identificatie met non-binair en trans teveel een hype worden, en een vlucht voor de lastige persoonlijke strijd om het eigen lichaam en de eigen seksualiteit te verkennen en te accepteren.
6. Genderneutraliteit in de emancipatie van transgenders
De nadruk op genderneutraliteit en non-binariteit kan met name verwarrend werken voor transgenders, die een groot deel van hun emancipatie juist te danken hebben aan binair denken over gender. Daarin heeft het concept genderdysforie een belangrijke rol gespeeld.
Genderdysforie is een diagnose voor mensen die vaak al van jongs af aan voelen dat zij ‘in het verkeerde lichaam’ geboren zijn, en die willen wisselen van het geboortegeslacht naar het andere geslacht. De primaire genderidentiteit komt bij transgenders niet overeen met de sekse van het lichaam bij de geboorte. Aangezien de primaire genderidentiteit al vanaf het tweede levensjaar vastligt in de persoonlijkheid, is medische “re-assignment therapy” de enig mogelijke behandeling voor genderdysforie.
Het concept genderdysforie heeft de kwetsbare groep van transgenders de afgelopen jaren veel structuur en hulp geboden. Het concept stelt hen in staat om hun eigen persoonlijke worsteling een plekje te geven en te accepteren. Het concept stelt artsen, psychologische hulpverleners en verzekeraars bovendien in staat om goed en zorgvuldig te bepalen wie er voor geslachtsverandering in aanmerking komt.
Genderdysforie gaat over ongemak met het geboortegeslacht. Het betekent dus niet dat iedereen met genderdysforie per se het andere geslacht wil aannemen. Het kan voor bepaalde mensen met genderdysforie best een uitkomst zijn om niet man of vrouw, maar neutraal te claimen als genderidentiteit. Maar voor de meeste transgenders ligt het waarschijnlijk niet zo complex: zij willen gewoon van man naar vrouw, of andersom.
Er is vanuit progressief en conservatief perspectief allerlei terechte kritiek te geven op medische gendertransities. Vanuit progressieve hoek klinkt de kritiek vaak dat er teveel nadruk ligt op medische behandelingen die te binair worden aangeboden. Toch zijn ook die “binaire behandelingen” voor veel transgenders nog steeds het begin van een grote positieve omslag in hun leven. De laatste jaren hebben de patiënten ten slotte steeds meer inspraak in hoe en in welke mate zij deze behandelingen willen ondergaan, waardoor er meer dan vroeger persoonlijke vrijheid is in het kiezen van het best passende behandeltraject.
Maar vanuit de genderneutrale beweging ontstaat er steeds meer druk om genderdysforie helemaal los te koppelen van binair denken over gender. De genderneutrale en non-binaire beweging trekt steeds intensiever op met de transbeweging vanuit het idee dat ze onder ‘dezelfde paraplu’ vallen. Zo ontstaat er onbedoeld en onbewust druk op transgenders om zich niet meer binair te laten behandelen, of om zich zelfs als non-binair te identificeren.
De huidige genderneutrale beweging speelt in op het idee dat niet de transgender persoon zich hoeft aan te passen, maar dat de samenleving aangepast moet worden om meer ruimte te maken voor identiteiten tussen man en vrouw in. Willen transgenders nog wel een geslachtsverandering in een samenleving die het binaire onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk heeft afgeschaft? Dat is de vraag die dan al snel gesteld wordt; een vraag die de legitimiteit van de behoefte van transgenders om van geslacht te veranderen in twijfel trekt.
Het is een goed idee om transgenders meer ruimte te geven tussen man en vrouw in, en om sommigen ook de mogelijkheid te geven zich als neutraal te identificeren. Daar kunnen allerlei valide redenen voor zijn. Maar voorkomen moet worden dat de kritiek op binariteit doorslaat, terwijl “van geslacht wisselen” voor de meeste transgenders gewoon nog steeds de beste oplossing is. Die personen kunnen dan niet alleen uit conservatieve maar ook uit progressieve hoek het idee krijgen dat hun geslachtsverandering niet goed en niet nodig is.
7. Genderneutraliteit in de emancipatie van intersekse personen
Vaak wordt naar interseksepersonen verwezen om het argument te maken dat er meer bestaat dan mannelijke en vrouwelijke lichamen, en dat daar maatschappelijk ruimte voor gemaakt moet worden. Personen met intersekse worden geboren met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken. Als we deze groep nader bekijken, zien we echter dat dat toch complexer ligt.
Intersekse is niet één duidelijk gedefinieerde categorie, maar een verzamelbak voor een groot aantal verschillende condities die elk op hun eigen manier invloed hebben op de ontwikkeling van de sekse. Deze condities leiden nogal eens tot forse gezondheidsproblemen. Zo kunnen meisjes geboren worden met het syndroom van Turner (1 op de 2500 meisjes). Zij hebben maar één X-chromosoom, wat kan leiden tot groeistoornissen, afwijkingen aan het hart en afwijkingen aan de nieren. Bij jongens komt het syndroom van Klinefelter relatief vaak voor (1 op de 600 jongens). Zij hebben XXY-chromosomen en dat kan tijdens de ontwikkeling tot allerlei problemen leiden, bijvoorbeeld met spraak- en taalontwikkeling, IQ, lichamelijke groei en het uiten van emoties.
Er zijn vele andere mogelijke interseksevariaties, waaronder het syndroom van Swyes, leydigcelhypoplasie, ovotesticulaire DSD, ongevoeligheid voor mannelijke hormonen (AOS) en enzymstoornissen in de steroïdsynthese. Elke variant heeft een andere impact op de interseksepersoon: soms zijn er zichtbare of onzichtbare gemengde geslachtskenmerken, maar in andere gevallen weer niet. Soms zijn er problemen op het gebied van gezondheid en vruchtbaarheid, maar soms ook niet.
In het maatschappelijke debat ontstaat snel de indruk dat intersekse vrij vaak voorkomt. Het percentage van 1,7% wordt vaak genoemd, maar ook het cijfer 1 op de 90 valt snel, afkomstig uit een Deens bevolkingsonderzoek uit 2019. Het probleem met deze hoge percentages is dat die op een te brede definitie van intersekse zijn gebaseerd, omdat personen mee worden geteld die in verreweg de meeste gevallen nog duidelijk te categoriseren zijn als man of vrouw, en die condities hebben die door artsen ook niet als intersekse worden gezien.
Als enkel wordt gekeken naar het aantal personen waarbij de chromosonale sekse niet overeenkomt met de fenotypische sekse, of waarbij het fenotype niet te classificeren is als ofwel man ofwel vrouw, wordt de prevalentie op zo’n 0,02% geschat. Als dat percentage klopt, is het dus uitzonderlijk zeldzaam om een lichaam te hebben dat echt geheel buiten het onderscheid mannelijk en vrouwelijk valt. En zelfs dan hoeft dat er nog niet toe te leiden dat de persoon zich ook geen man of vrouw vóelt.
Omdat intersekse zo vervlochten is met worstelingen op het gebied van fysieke gezondheid en vruchtbaarheid, is dit meer dan bijvoorbeeld homoseksualiteit een medische categorie. De strijd van de interseksebeweging richt zich daarom ook voor een belangrijk deel op de medische wereld: zij willen bijvoorbeeld een einde aan gedwongen operaties bij de geboorte zonder inspraak van het kind, en in algemene zin betere medische interventies waarin zij meer inspraak hebben.
Sekse komt tot stand door een complex fysiologisch proces waarbij chromosomen, hormonen en genen een sleutelrol spelen. Het brede spectrum van gender en seksualiteit dat op sociaal en psychologisch niveau bestaat, zien we op het niveau van het lichaam simpelweg niet terug. Kennelijk zijn onze lichamen toch echt sterk geneigd om zich binair te uiten, als mannelijk of vrouwelijk. Intersekse kan dus niet zomaar worden aangevoerd als bewijs voor het bestaan van een breed spectrum tussen de mannelijke en vrouwelijke sekse in, waar de samenleving ruimte voor zou moeten maken.
Natuurlijk spelen normen wel een rol in de ervaringen van intersekse met bijvoorbeeld artsen en familie. Interseksepersonen weten heel goed hoe overdreven krampachtig de sociale omgeving kan reageren op zaken die aan gender raken, en hoe groot de impact daarvan is op degene die niet aan de heersende gendernormen voldoet. Het is ook duidelijk dat het veel kan opleveren om het grote publiek beter te informeren over intersekse en de vele variaties daarvan, omdat onbegrip en onwetendheid tot veel pijn en schade kunnen leiden.
LHBT en intersekse hebben in bepaalde opzichten zeker dezelfde doelen: samen vechten ze tegen uitsluiting en stigma, en voor erkenning voor minderheden op het gebied van gender, seksualiteit en sekse. Maar de strijd voor diversiteit van genderrollen kan niet zomaar doorgetrokken worden naar het menselijk lichaam, omdat biologie nou eenmaal een stuk minder rekbaar is dan sociale rollen, identiteiten en normen.
Er zijn altijd uitzonderingen. Binnen de kleine groep interseksepersonen zijn er mensen die zich helemaal niet als mannelijk of vrouwelijk kunnen of willen identificeren, en die het liefst als genderneutraal door het leven gaat. Daar is niets mis mee, sterker nog, dat maakt hen uniek en dus bijzonder. Maar dat betekent niet dat zij geholpen zijn met een maatschappelijke emancipatiestrijd tegen het onderscheid tussen man en vrouw: zij zijn eerder geholpen met de erkenning dat zij op dit onderscheid een uitzondering zijn.
8. Een beter alternatief: androgynie
Een progressief perspectief op gender is en blijft noodzakelijk. We leven in een samenleving die in de kern patriarchaal is, en die het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk teveel vastlegt in de natuur. Dit denken vormt een grote bedreiging voor de emancipatie van de grote diversiteit op het gebied van gender en seksualiteit, waarvan we goed weten dat die bestaat bij mensen maar ook in het dierenrijk.
Tegelijkertijd heeft het constructivistische denken over gender ook zijn valkuilen. Dit denken leidt tot allerlei excessen, waarbij het bestaan van een basale “structuur van gender” die nou eenmaal ingevouwen zit in het universum en in onszelf, wordt ontkend. Het idee dat enkel het maken van het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk onderdrukkend is, zoals dat op dit moment te vaak rondgaat in de genderneutrale en non-binaire beweging, is daar een voorbeeld van.
Het klopt dat onze patriarchale samenleving allerlei verstikkende normen oplegt op het gebied van gender en seksualiteit. Maar dat betekent niet dat de strijd tegen bijvoorbeeld de heteronorm, te vergelijken is met de strijd tegen de ‘gender binary’. De heteronorm is een onderdrukkend patriarchaal systeem waar we ons via emancipatie uit kunnen bevrijden. De heteronorm vertelt ons namelijk onterecht dat heteroseksualiteit de enige normale en natuurlijke orde is, en baseert dat op traditionele en achterhaalde ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid, maar ook over seksualiteit (zie AGTRT-BA2).
De ‘gender binary’ zelf is géén onderdrukkend patriarchaal systeem, tenminste niet als we deze eng definiëren als het maken van een fundamenteel onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk. We hebben gezien dat we om dat onderscheid vanuit een interdisciplinair perspectief simpelweg niet heen kunnen. Het dualisme tussen mannelijk en vrouwelijk speelt op allerlei aspecten van het bestaan nou eenmaal een fundamentele rol: in onze ontwikkeling, in ons lichaam, in ons onbewuste, in onze identiteit en in onze relaties.
Ook in niet-patriarchale samenlevingen zal er daarom altijd een ‘gender binary’ bestaan. Wel zijn de verwachtingen op het gebied van gender in die samenlevingen minder verstikkend. Als er geen hiërarchie en machtsstrijd meer bestaat tussen de genders, zal de samenleving vanzelf minder krampachtig omgaan met mannelijk en vrouwelijk, en het onderscheid alleen maken waar dat relevant is.
Maar het afschaffen van de begrippen mannelijk en vrouwelijk zal nooit lukken, dat is vechten tegen de kosmische orde. Bovendien werkt het ondermijnend voor de strijd tegen het patriarchaat. Ten eerste neemt het draagvlak voor de LHBTI-beweging erdoor af. Ten tweede ontneemt het ons de taal om te vechten tegen de overwaardering van mannelijkheid en de onderwaardering van vrouwelijkheid. Ten derde zaait het verwarring onder jongeren en met name de al kwetsbare transgender- en interseksegroep.
Het is dus tijd om te erkennen dat het genderneutrale pad een dwaalspoor is in de genderemancipatie. Dat betekent niet dat het geen goed idee is om een neutraal gender in te voeren: voor bepaalde specieke uitzonderingsgevallen is dat een goed label voor mensen met genderdysforie of een intersekse conditie, die niet goed passen in de hokjes man of vrouw. Maar de huidige ontwikkeling richting genderneutraliteit en non-binariteit, met de scherpe aanvallen op elk onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk, heeft veel weg van een politiek-correcte hype.
Een beter alternatief is dat we over mensen in algemene zin meer gaan denken in termen van androgynie, oftewel het idee dat elke man ook vrouwelijk is, en elke vrouw ook mannelijk. Het concept androgynie maakt ruimte voor de ongekende genderdiversiteit onder mensen, zonder dat het een aanval is op het binaire onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk dat nou eenmaal onderdeel is van ons bestaan. Androgynie is bovendien uitstekend interdisciplinair onderzocht en onderbouwd, in tegenstelling tot non-binair.
Androgynie ligt uiteindelijk aan de basis van het succes van homo sapiens. Elk mens heeft een androgyne kern (zie AGTRT-BA1). Dit heeft onze soort empathischer, veelzijdiger en socialer gemaakt, precies de eigenschappen die onze overleving op de Savanne en daarbuiten hebben veilig gesteld. Maar in de huidige patriarchale samenleving (die 12.000 jaar geleden begon met de landbouwrevolutie, zie AGTRT-BA3) staan mannen slecht in contact met hun vrouwelijke kant, en vrouwen met hun mannelijke kant. Of ze nou tot de LHBTI-groep behoren of niet.
Androgynie legt de focus op de genderfluïde kern die in de ziel van elk mens verstopt zit. Androgynie benadrukt dat genderemancipatie een zaak voor iedereen is, omdat iedereen te kampen heeft met patriarchaal trauma (zie AGTRT-BA4). Androgynie drukt uit dat mannelijkheid en vrouwelijkheid niet weggestopt maar gevierd mogen worden, omdat gender het leven kleur geeft. Androgynie is bovendien stevig wetenschappelijk in te kaderen met inzichten uit biologie, sociologie en psychologie, waardoor we in discussies over gender en seksualiteit niet meer zo snel zullen verdwalen in ideologisch wensdenken en doorgeslagen constructivisme.
Vaarwel politiek-correcte mens, welkom androgyne mens!
Geef een reactie