[AGTRT-BDF82] Gender non-contendedness: voor de gendertheorie een nieuw concept

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Recent onderzoek uit Groningen (zie de website van het UMCG en de publicatie Development of Gender Non-Contentedness During Adolescence and Early Adulthood (2024) van Ravee, Rosmalen, Kalverdijk en Burke) leidde tot koppen in de krant dat de wens tot geslachtsverandering bij de meeste mensen na verloop van tijd vanzelf weer over gaat. Maar als we goed naar het onderzoek kijken, blijkt dat die conclusie niet zomaar getrokken kan worden.

Op basis van het Groningse onderzoek werden uitspraken gedaan in de pers die niet goed hard te maken zijn, en die de polarisatie over het transgender-onderwerp alleen maar in de hand werken.

Genderincongruentie is wanneer de genderidentiteit van een persoon P afwijkt van de gendercategorisering van P. Dat kan een aanleiding zijn voor gendertransitie. Maar centraal in het Groningse onderzoek staat niet genderincongruentie, maar wat gender non-contendedness genoemd wordt. Wij begrijpen gender non-contendedness als onvrede met het eigen gender (doorgaans begrepen als gender assigned at birth, ofwel AMAB danwel AFAB, soms ANAB). Gender non-contendedness kan leiden tot de wens een andere gender te verkrijgen. Die wens duiden wij aan met transgender desire. Het onderzoek wijst uit dat gender non-contendedness vaak vanzelf weer overgaat. 

Lees meer over de basics van gender:
Wat is gender eigenlijk, en waarom is biologisch geslacht niet toereikend?

De genoemde paper legt een tussen de ontwikkeling van gender (non-)contendedness en de ontwikkeling van genderidentiteit. Hierbij valt meteen een stel kanttekeningen te maken:

  1. In de gendertheorie van de laatste 25 jaar zien wij de term gender non-contendedness tot nu toe niet voorkomen, hoezeer die term ook vanzelf lijkt te spreken. Bekende termen zijn daarin wel genderidentiteit (gender identity), genderdysforie (gender dysphoria), genderincongruentie (gender incongruence).
  2. In de referenties van genoemde paper staan ook geen items uit de gendertheorie.
  3. Het lijkt zo te zijn dat Ravee et al. een positieve correlatie tussen gender identity en gender non-contendedness verwachten. Om precies te zijn: gender non-contendedness kan leiden tot een transgender desire en dat kan samenhangen met een gender identity die afwijkt van het actuele (formele) gender. 
  4. In de gendertheorie (en in onze versie FGT daarvan) spreekt het allerminst vanzelf dat iemand met gender A en genderidentiteit B ook de wens heeft om een transitie naar gender B door te maken. Het spreekt evenmin vanzelf dat genderidentiteit een persoonskenmerk is dat zich ontwikkelt, zoals het evenmin vanzelf spreekt dat seksuele oriëntatie een persoonskenmerk is dat zich ontwikkelt. De hypothese dat seksuele oriëntatie al vroeg vastligt staat vrij sterk.
  5. In de fameuze feministische interpretatie van Sally Haslanger van gendertheorie is de vrouwelijke genderidentiteit er een die een bewustzijn van een ondergeschikte positie met zich brengt. Van meet af aan is dan duidelijk dat dit bewustzijn in contrast staat met een eventuele wens tot gendertransitie van mannelijk naar vrouwelijk. Het is dan uiteindelijk de (eigen en persoonlijke “first person”) waarneming van “deep inner feelings” die een persoon er dan toch toe kan brengen om gendertransitie als de natuurlijke (en zelfs noodzakelijke) stap te zien. De TERF-ideologie (zie AGTRT-BDF43) draait dit patroon om: de wens tot gendertransitie van mannelijk naar vrouwelijk zou samenhangen met de onuitgesproken wens van een man om de rechten die vrouwen hebben verworven voor zichzelf ook te claimen en daarmee de facto ongedaan te maken.
  6. Het gebruik van genderidentiteit door Ravee et al. zien wij als een voorbeeld van IGT (informal gender theory). IGT hebben we eerder besproken in onze blog over Neil Messer (zie AGTRT-BDF68). IGT heeft niet het doel om tot juridisch houdbare onderscheidingen tussen man en vrouw te komen (die scheidslijn kan op verschillende wijzen getrokken worden), en dat is uitdrukkelijk wel een doel van FGT (en ook van de gendertheorie van de afgelopen 25 jaar).

Het zou ongewenst zijn wanneer de indruk postvat dat genderincongruentie (een afwijking tussen de genderidentiteit en de actuele gendercategorisering van een persoon P) net zoiets is als gender non-contentedness.

Binnen IGT is die samenhang er misschien wel, binnen FGT eigenlijk niet. Binnen FGT ligt meer voor de hand om gender non-contentedness te zien als (in potentie) onvrede met de maatschappelijke rol die het actuele formele gender van P met zich brengt en een verlangen naar een andere maatschappelijke rol. Maar dat is geen aanwijzing voor genderincongruentie. Dit maakt veel uit:

  1. Gender non-contendedness moet niet zonder de onderliggende oorzaken daarvan te kennen gezien of gebruikt worden als een indicatie voor een afwijkende genderidentiteit en dus ook niet als een indicatie die medische gendertransitie kan rechtvaardigen, in elk geval niet bij kinderen/jongvolwassenen.
  2. Wanneer op de juiste wijze gebruik wordt gemaakt van genderidentiteit in de context van gendertransitie dan geven de resultaten van Ravee et al. niet de de suggestie dat (meer dan men tot nu toe dacht) gendertransitie risico loopt om op onjuiste en te voorlopige gronden te worden uitgevoerd. 
  3. Er valt iets te zeggen voor de hypothese dat gender non-contendedness een contradindicatie is voor genderincongruentie (daarbij moet je dan wel genderincongruentie lezen als in FGT).

Doet dit er allemaal toe? Ja, wij menen dat het van groot belang is dat naast IGT (de lezing van gender in de medische en theologische wereld) ook FGT in beeld blijft: gendertheorie als theoretisch framework op basis waarvan regelgeving en wetgeving inzake gendercategorsereing kan worden ontwikkeld.

Zo komen dan de twee grote contrasten uit de gendertheorie in beeld:

  1. Essentialisme versus co-essentialisme;
  2. FGT (juridisch, formeel, legalistisch kijken naar gender) versus IGT (medisch, psychologisch, theologisch kijken naar gender).