[AGTRT-BF63] Rach Cosker-Rowland onderzoekt mogelijke verbanden tussen genderidentiteit en gendercategorisering

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Opzet van dit blog

  1. Inleiding
  2. Gender identity first
  3. Nog drie opvattingen over de relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering
  4. Transinclusiviteit
  5. Conclusie: waarde voor FGT en ICE

1. Inleiding

In ons laatste blog stelden we vast dat het concept genderidentiteit in gender studies omgeven is met vragen en onduidelijkheid. We zullen daarom in een serie blogs wat nader stilstaan bij dit concept. Eén van de vragen die daarbij relevant is, is hoe genderidentiteit en gendercategorisering samenhangen. Genderidentiteit gaat daarbij over hoe iemand zichzelf ziet, en gendercategorisering gaat over de wijze hoe iemand in een bepaalde context wordt gecategoriseerd.

Lees meer over de vragen en onduidelijkheden die bestaan over genderidentiteit:
Het concept genderidentiteit levert vooralsnog meer vragen dan antwoorden, maar concept engineering biedt ook hier perspectief

In de publicatie Recent Work on Gender Identity and Gender (2023) geeft de Britse filosoof Rach Cosker-Rowland (University of Leeds) een overzicht van de opvattingen die er bestaan over de relatie tussen genderidentiteit en gender. Daarbij blijkt gender de betekenis van gendercategorisering te hebben: “wat men in een gegeven context denkt over het gender van een persoon”, terwijl genderidentiteit subjectief is: wat de persoon zelf over het eigen gender denkt. 

Wat wij in Formal Gender Theory (FGT) formeel gender noemen, is een notie die overeenkomt met gendercategorisering, waarbij niet een vaste methode van gendercategorisering in beeld is maar formeel gender juist alle mogelijke wijzen van gendercategorisering kan aanduiden. 

Formeel gender is daarmee als term te vergelijken met kleur: kleur is een kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen (rood, groen, blauw etc.). Formeel gender kan in verschillende contexten en jurisdicties ook verschillende vormen aannemen, ofwel verschillende inhoud hebben.

We bespraken eerder al een publicatie van Rach Cosker-Rowland over gender-talk en de verschillende “accounts” van gender die zij daarin vaststelt (zie AGTRT-BF61). In dit blog zullen we ook de publicatie over genderidentiteit van Cosker-Rowland in detail bekijken, om  de relaties met FGT (formele gendertheorie) vast te kunnen stellen. 

In dit artikel bespreekt Cosker-Rowland vier mogelijke opvattingen over de relatie tot genderidentiteit en gendercategorisering, die we alle afgaan om de relevantie voor FGT te onderzoeken. We staan wat uitgebreider stil bij de eerste opvatting: gender identity first.

2. Gender identity first

Om te beginnen spreekt Cosker-Rowland van agender personen. Het is daarbij de vraag of hiermee hetzelfde wordt bedoeld als wat in FGT “neutraal gender” wordt genoemd, of dat er sprake is van nog een vierde optie. Voor de eenvoud identificeren we agender met neutraal gender. Of dat Cosker-Rowland helemaal recht doet staat te bezien, maar in haar publicatie komt agender nauwelijks voor dus veel maakt het niet uit. 

Vervolgens noemt Cosker-Rowland als eerste optie voor de relatie tussen gendercategorisering en genderidentiteit het principe “gender identity first”. Dit is het uitgangspunt dat genderidentiteit de gendercategorisering bepaalt: elke persoon P krijgt de gender toegewezen die P zelf denkt te hebben (dat wil zeggen: de genderidentiteit). 

Hierbij doet het er niet toe hoe genderidentiteit zelf wordt gedefinieerd en hoe mensen hun eigen genderidentiteit vervolgens kunnen bepalen. Kenmerkend voor gender first is dat gendercategorisering altijd consensueel is: persoon P krijgt de gender die P wil hebben (waarbij we geen gender willen hebben als “met neutraal gender” lezen).

Essentialisme kan men dan lezen als “bodily gender first”: lichamelijk gender (zie ook AGTRT-BF42) bepaalt dan de gendercategorsering.

Cosker-Rowland bespreekt uitgebreid dat de kritiek van Elisabeth Barnes een probleem met “gender first” aan het licht brengt. Barnes stelt in Gender without gender identity: the case of cognitive disability (2022) dat sommige vrouwen zich door een cognitieve beperking simpelweg niet als vrouwen kunnen zien. Precies om die kritiek te pareren kwam Kirk-Gianinni met “inclusive gender” (zie AGTRT-BF49). “Inclusive gender” kunnen we dan als volgt omschrijven: 

  • Gender identity first, unless a person adopts no gender identity and it is nevertheless fitting to assign a gender (male, female) to said person.

3. Nog drie opvattingen over de relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering

Naast “gender identity first” onderscheidt Cosker-Rowland nog drie opvattingen over de relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering:

  • Onafhankelijkheid: de opvatting dat gendercategorisering en genderidentiteit onafhankelijk van elkaar zijn;
  • Contextualiteit: de opvatting dat het van de context afhangt over een verband is tussen gendercategorisering en genderidentiteit;
  • Pluralisme: de opvatting dat gendercategorisering niet alleen van genderidentiteit afhangt maar ook nog van één of meer kenmerken. 

Van elk van deze drie opvattingen geeft Cosker-Rowland voorbeelden en bij elk van die opvattingen worden nadelen genoemd.

Het centrale voorbeeld van een opvatting die gendercategorisering en genderidentiteit van elkaar onafhankelijk maakt komt van Sally Haslanger. Cosker-Rowland omschrijft de zienswijze op gender(categorisering) van Haslanger als volgt:

“On Haslanger’s account, to be a woman is to be systematically subordinated because one is observed or imagined to have bodily features that are presumed to be evidence of a female’s biological role in reproduction; on Haslanger’s view, women are sexually marked subordinates. This view of what it is to be a woman implies that one’s being a woman is never determined by one’s female gender identity.” 

Een persoon kan daarmee vrouw zijn, ook wanneer “zij” zichzelf als man ziet. De opvatting van Haslanger staat op gespannen voet met transinclusiviteit bij de oorspronkelijke interpretatie van transgendering: iemand kan medisch van man tot vrouw worden “omgebouwd” (en zichzelf als vrouw zien) ook zonder dat deze transitie in de perceptie van derden plaatsvindt. 

Omdat het “embarassing” is dat een coryfee als Haslanger maling zou hebben aan transinclusiviteit zijn theoretische stappen bedacht die de opvattingen van Haslanger meer in lijn brengen met co-essentialistisch gedachtengoed. Die stappen zijn in de publicatie van Cosker-Rowland na te lezen. Zo’n stap is bijvoorbeeld dat gender zoals gezien door Haslander niet normatief maar metafysisch wordt begrepen, maar waarom die move de mismatch inzake transinclusiviteit dan zou oplossen wordt ons niet zo goed duidelijk.

4. Transinclusiviteit

Cosker-Rowland ziet transinclusiviteit als een gewenste kwaliteit van een opvatting over de relatie tussen gendercategorisering en genderidentiteit. Daarbij gebruikt Cosker-Rowland een definitie van transgender die wij niet kunnen volgen: 

  • Persoon P is transgender als de genderidentiteit van P afwijkt van het gender dat P bij geboorte werd toegekend.

Wij geven de voorkeur aan de volgende definitie: 

  • Persoon P is transgender wanneer de gendercategorisering van P afwijkt van het gender dat P bij geboorte werd toegekend.

De notie die Cosker-Rowland gebruikt zouden we dan trans-identificerend (trans-identifying) noemen: 

  • Persoon P is trans-identificerend als de genderidentiteit van P afwijkt van het gender dat P bij geboorte werd toegekend.

Een notie van gender (= een methode van gendercategorisering) is dan meer genderinclusief wanneer het vaker het geval is dat transidentificerende personen ook transgender zijn.

5. Conclusie: waarde voor FGT en ICE

Concluderend heeft het besproken artikel van Cosker-Rowland voor FGT en de concept engineering in de stijl van ICE zeker een aantal waardevolle inzichten gebracht. Wij noemen hier de volgende vier punten:

  • Essentialisme en co-essentialisme zijn ook voor Cosker-Rowland de meest opvallende en daarmee relevante opvattingen over de relatie tussen gendercategorsiering en genderidentiteit.
  • Gematigde MotR-noties van formeel gender (dat wil zeggen: Middle of the Road-noties, ofwel noties die tussen essentialisme en co-essentialisme in liggen) ontstaan door “ad hoc” toepassing van pluralisme, en daar is niets op tegen.
  • Contextualiteit komen we in FGT tegen door de erkenning van de omstandigheid dat gendercategorisering in verschillende jurisdicties uiteen kan lopen.
  • Net als Cosker-Rowland zien we een vergroting van transinclusiviteit (volgens “onze” definitie dan wel) als een stap vooruit in de concept engineering. Maar wij zien dit wel als een stap die ook nadelen kan hebben, waardoor volledig co-essentialisme toch geen optie is.

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *