Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Opzet van dit blog
- Inleiding
- Vragen over genderidentiteit
- Genderidentiteit en concept engineering
- De relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering
- Conclusie: FGT en genderidentiteit
1. Inleiding
We willen in een aantal blogs meer aandacht gaan geven aan genderidentiteit. Redenen om genderidentiteit nader te bekijken zijn er te over. Hoewel zeker in progressieve kringen snel wordt aangenomen dat dit concept een duidelijke betekenis en een stevig wetenschappelijk fundament heeft, valt dat in werkelijkheid erg tegen.
Genderidentiteit speelt een centrale rol in het co-essentialisme. Dat is de stroming die op dit moment dominant is in de progressieve genderstudies, maar ook bijvoorbeeld in het (radicale) trans-activisme. Deze stroming heeft “gender identity first” als centraal principe: wie zichzelf als man (vrouw) ziet, moet ook als man (vrouw) gezien worden. Oftewel: de genderidentiteit zou de gendercategorisering van een persoon bepalen. Met deze logica wordt steeds liberalere wetgeving met betrekking tot gendertransitie doorgevoerd.
Toch is er in de wetenschappelijke literatuur alles behalve duidelijkheid over de betekenis van genderidentiteit. We zetten hier de belangrijkste vragen over genderidentiteit op een rijtje, en staan vervolgens nader stil bij de vraag hoe formele gendertheorie (FGT) kan helpen om enkele van die vragen te beantwoorden.
2. Vragen over genderidentiteit
Aan genderidentiteit wordt binnen het co-essentialisme dus veel belang gehecht: gender wordt gezien als een afgeleid begrip van genderidentiteit. Maar ondanks het grote belang dat hieraan wordt toegekend, is er frappant beantwoorden me over bekend. Dat wordt duidelijk als zorgvuldig naar de literatuur in gender studies wordt gekeken. We formuleren hier 14 vragen over genderidentiteit die naar onze beleving nog niet goed zijn beantwoord.
1. Heeft iedereen wel een genderidentiteit?
Ten eerste ligt de vraag nog open of iedereen eigenlijk wel een genderidentiteit heeft. Volgens de filosoof Elisabeth Barnes (Universiry of Virginia) is dat in elk geval niet het geval, zo beschreef zij in haar publicatie Gender without Gender Identity: The Case of Cognitive Disability (2022). Zij stelt dat er bijvoorbeeld mensen met een laag IQ zijn die niet in staat zijn zichzelf als man of vrouw (of anders) te identificeren. Zij stelt ook dat het absurd is om deze mensen daarom ook niet te zien als man of vrouw. Het idee dat genderidentiteit altijd leidend is voor het bepalen of iemand man of vrouw is, valt daarmee in het water.
2. Bestaat er zoiets als genderoriëntatie?
Daarnaast is wel eens geopperd of genderidentiteit wellicht vergeleken kan worden met seksuele oriëntatie (zie AGTRT-13). Het idee is dan dat mensen niet alleen een seksuele maar ook een “genderoriëntatie” zouden hebben, met andere woorden een gevoel van man-zijn of vrouw-zijn dat al vroeg in de geboorte is vastgelegd, en waarover men op een gegeven moment “uit de kast” kan komen.
De logica volgens genderoriëntatie is dan: een persoon heeft bij de geboorte (doorgaans) het mannelijke of vrouwelijke geslacht toegewezen gekregen (AMAB of AFAB: assigned male/female at birth), maar dat hoeft niet passend te zijn bij de genderoriëntatie van die persoon. Het kan dan vele jaren duren voordat iemand inziet dat de eigen genderidentiteit afwijkt van het gender dat bij de geboorte is toegekend.
Als dat inzicht er eenmaal is, dan kan het een tijd duren voordat iemand de eigen genderidentiteit aan derden kenbaar maakt en vervolgens gaat er weer tijd overheen voordat de gendercategorisering van de betrokkene aan de genderidentiteit is aangepast (als het al zover komt).
Wij merken op dat de literatuur geen enkele aanknopingspunten biedt voor de hypothese dat er sprake zou zijn van genderoriëntatie. Maar de literatuur is ook volkomen onduidelijk over hoe het dan wel werkt. De klassieke nature versus nurture vraag inzake genderidentiteit is volkomen open.
3. Kennen mensen hun eigen genderidentiteit?
In hoeverre is het mogelijk dat mensen hun eigen genderidentiteit kennen? Volgens het FPA-principe (First Person Authority) is dat wel het geval. Dat wil zeggen: wie genderidentiteit A claimt te hebben heeft daar op basis van FPA gelijk in. Maar als dit al in sommige gevallen waar is, is dat dan ook in alle gevallen waar?
4. Hoe oud moet je zijn om je eigen genderidentiteit te weten?
Vanaf welke leeftijd is het redelijk om aan te nemen dat een persoon de eigen genderidentiteit kent en kan benoemen? Hier liggen de opvattingen ver uit elkaar.
5. Hoe moet de relatie tussen genderdysforie en genderidentiteit gezien worden?
Is genderdysforie of genderincongruentie een zaak van een genderidentiteit die afwijkt van het “gender assigned at birth”, of is dat veel te eenvoudig gezien?
6. Wat is neutraal gender?
Is neutraal gender een positieve genderidentiteit of is dat meer een zaak van de afwezigheid van mannelijk en vrouwelijke genderidentiteit?
7. Kan iedereen alle genderidentiteiten overzien?
Wie de eigen genderidentiteit wil bepalen moet begrijpen wat de verschillende mogelijkheden (man, vrouw en neutraal) inhouden. Is het redelijk van een persoon te verwachten dat deze zicht heeft op elk van de mogelijke genderidentiteiten?
8. Wat zijn de verschillen in de theorievorming over genderidentiteit?
In algemene zin is er weinig zicht op de theorievorming over genderidentiteit. Zijn er verschillende theorieën over genderidentiteit, en zo ja, wat zijn die theorieën en hoe verschillen zij?
9. Hoe hangen gendercatorisering en genderidentiteit samen?
Het begrip formeel gender is afhankelijk van concept engineering en gaat over de wijze waarop gender in een bepaalde context wordt gecategoriseerd, met andere woorden, wat in een bepaalde context wordt gezien als man, vrouw of neutraal. Genderidentiteit is een inschatting van het eigen formeel gender door de persoon zelf. In de literatuur over genderidentiteit komen we geen enkele afhankelijkheid van dat concept tegen van de notie van gender die men hanteert.
10. Welke rol speelt concept engineering bij genderidentiteit?
Is het idee dat de genderidentiteit ook de gendercategorisering bepaalt nu een van vele mogelijke resultaten van de concept engineering van formeel gender, of is concept engineering eigenlijk niet aan de orde voor iemand die juist genderidentiteit van groot belang vindt?
11. Welke rol kunnen inzichten uit de psychoanalyse en de analytische psychologie spelen bij de conceptualisering van genderidentiteit?
Levert ABGT (Androgyny-Based Gender Theory, zie gender-theory.org/) nu meer zicht op het concept genderidentiteit? Wij gaan ervan uit dat zonder een serieuze psychologische en filosofische analyse het begrip genderidentiteit onvoldoende betekenis gaat krijgen en we zien de intellectuele traditie van Freud, Jung en Lacan zeker als een optie voor het ontwikkelen van zo’n optie.
12. Kan een persoon een genderidentiteit hebben zonder theoretische studie?
Ligt het voor de hand dat een persoon een genderidentiteit “heeft” en tot uiting brengt zonder voorafgaande theoretische studie van dat concept? Wij menen van niet.
13. Hoe kan genderidentiteit van een begrijpelijke definitie voorzien worden?
Wanneer genderidentiteit in hoge mate bepalend is voor gendercategorisering dan is toch noodzakelijk dat genderidentiteit als concept een begrijpelijke omschrijving heeft.
14. Hoe kan genderidentiteit een rol spelen in gematigde posities over gender en gendertransitie?
Bij een MotR (middle of the road)-notie van gender gaan we ervan uit dat genderidentiteit wel invloed heeft op gendercategorisering maar niet een allesbepalende invloed. Hierbij is het niet noodzakelijk of te verwachten dat iedereen een uitgesproken genderidentiteit heeft. Genderidentiteit zien we als een fenomeen met een label (m,v,n) maar ook met een sterkte. Alleen sterk gevoelde en bij voorkeur invoelbaar te maken genderidentiteit speelt dan een rol bij gendercategorisering.
3. Genderidentiteit en concept engineering
Hieronder gaan we allereerst in op de vraag hoe formele gendertheorie (FGT) een rol kan spelen om onduidelijkheid weg te nemen over het concept genderidentiteit. We beginnen daarom met vraag 10: de vraag of concept engineering ook voor het concept genderidentiteit van belang is.
Wij vermoeden van wel, maar de situatie is aanzienlijk minder duidelijk dan voor formeel gender. Bij het ontwikkelen van een notie van genderidentiteit hebben we minder dan bij lichamelijk gender een duidelijk startpunt en ook de ontwikkeling van de wetgeving in de verschillende jurisdicties levert nauwelijks aanknopingspunten.
In formele gendertheorie (FGT) en in de literatuur over gendertheorie van de afgelopen jaren speelt genderidentiteit een hoofdrol, terwijl zoals gezegd toch weinig duidelijk wordt over wat genderidentiteit nu precies is of kan zijn. In AGTRT-1 geven wij de volgende definitie van genderidentiteit:
- Genderidentiteit-A (van een persoon P) is het antwoord dat een persoon P geeft op de vraag: wat is het gender (te kiezen uit man, vrouw en neutraal) dat het beste bij jou past? Daarbij heeft P de mogelijkheid om geen antwoord te geven en dan komen we op ?.
We noemen deze definitie van genderidentiteit hier gender-A. Dit roept de vraag op of we via concept engineering andere noties van genderidentiteit kunnen ontwerpen die een rol kunnen spelen in gendertheorie. Wij denken van wel.
We geven hier om te beginnen nog vier opties die uitgaan van een specifieke aanduiding van het concept gender. Een verschil tussen genderidentiteit-A en de andere vier is dus dat bij genderidentiteit-A geen sprake is van een inhoudelijke aanduiding van het concept gender waaruit P kan kiezen. Maar ook wanneer zo’n aanduiding wel wordt gegeven, kunnen we nog een subjectieve omschrijving geven die een bijbehorende genderidentiteit weergeeft. Dan krijg je de volgende definities gender-B1 t/m gender-B4:
- Genderidentiteit-B1 (van een persoon P) is het antwoord dat een persoon P geeft op de vraag: wat is het lichamelijk gender (te kiezen uit man, vrouw en neutraal) dat het beste bij jou past? Daarbij heeft P de mogelijkheid om geen antwoord te geven en dan komen we op ?.
- Genderidentiteit-B2 (van een persoon P) is het antwoord dat een persoon P geeft op de vraag: wat is het morfologisch gender (te kiezen uit man, vrouw en neutraal) dat het beste bij jou past? Daarbij heeft P de mogelijkheid om geen antwoord te geven en dan komen we op ?.
- Genderidentiteit-B3 (van een persoon P) is het antwoord dat een persoon P geeft op de vraag wat is het biologisch gender (te kiezen uit man, vrouw en neutraal) dat het beste bij jou past? Daarbij heeft P de mogelijkheid om geen antwoord te geven en dan komen we op ?.
- Genderidentiteit-B4 (van een persoon P) is het antwoord dat een persoon P geeft op de vraag wat is het gender-2000 (te kiezen uit man, vrouw en neutraal, en zie AGTRT-BF38 voor gender-2000) dat het beste bij jou past? Daarbij heeft P de mogelijkheid om geen antwoord te geven en dan komen we op ?.
Het wordt zo duidelijk dat het erg paradoxaal is om genderidentiteit te gebruiken om gender te bepalen, zoals het co-essentialisme wil. Want genderidentiteit is wat iemand zelf over het eigen gender denkt. Daarbij heeft iemand toch een minimum aan informatie nodig over het concept gender.
Dat maakt een definitie van gender op basis van genderidentiteit circulair, zoals ook blijkt uit varianten gender-B1 t/m gender-B4. Deze circulariteit werd ook aan de orde gesteld door Thomas Bogardus in Why the trans inclusion problem cannot be solved (2022).
Het lijkt erop dat aan concept engineering betreffende het concept genderidentiteit niet valt te ontkomen, en daarbij speelt het vermijden van circulariteit door de interactie met opeenvolgende verschillende omschrijvingen van gender een hoofdrol.
Maar wat precies moet of kan worden nagestreefd met zulke concept engineering is nog niet meteen helder. In ieder geval kan men proberen ook langs de lijn van concept engineering voor het concept genderidentiteit er naar toe te werken dat een transinclusieve notie van gender kan worden ontworpen.
Uitgaande van gender-1900 (ofwel binair gender op basis van morfologische gender) is een genderidentiteit met neutraal gender te ontwerpen: als iemand zichzelf niet als man ziet en zichzelf ook niet als vrouw ziet dan kun je stellen dat de genderidentiteit neutraal is. Maar dan ligt het niet voor de hand dat neutraal gender een positieve keuze is. Pas nadat gender-2000 gemeengoed is geworden (ofwel neutraal gender als genderlabel ingang heeft gevonden) is het plausibel dat een persoon neutraal gender ook als een positieve keuze gaat noemen.
4. De relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering
Vraag 9 in de lijst van vragen over genderidentiteit hierboven gaat over de relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering. Op basis van ons werk naar formele gendertheorie en concept engineering (ICE) is daar al het nodige over te zeggen.
Het lijkt erop dat steeds wanneer een concept van (formeel) gender maatschappelijk erkend is en ingang gevonden heeft zich van daaruit een notie (sentiment, concept) van formeel gender kan ontwikkelen dat daar toch weer van afwijkt. Na verloop van tijd ontstaat dan de maatschappelijke druk om genderclassificatie weer op een lijn te brengen met de inmiddels veranderde ideeën over genderidentiteit.
Deze dynamiek is als volgt te zien: om en om leidt een nieuw concept van formeel gender (na maatschappelijke adaptatie) tot een nieuw concept van genderidentiteit en een nieuw concept van genderidentiteit (nadat het voldoende populair is geworden, en na succesvolle politieke druk) tot een nieuw concept van formeel gender (en de maatschappelijke acceptatie daarvan).
5. Conclusie: FGT en genderidentiteit
We hebben in dit blog een aantal vragen opgesteld over genderidentiteit, en hebben vervolgens nader stilgestaan bij de wijze waarop formele gendertheorie (FGT) kan helpen bij het creëren van meer duidelijkheid omtrent het concept genderidentiteit. Daarbij hebben we vooral aandacht gegeven aan vraag 9 en 10, over de relatie tussen genderidentiteit en gendercategorisering, en de rol die concept engineering kan spelen.
Als het “om-en-om”-model van ICE wordt aangenomen, dan is het bereiken van trans-inclusiviteit een illusie, en niet een zinvol doel. Dat stelde Thomas Bogardus (2022) eerder ook al, maar dan met andere argumenten.
Het is dan juist voor de hand liggend dat er altijd een spanning zal blijven bestaan tussen gender (lees: formeel gender zoals geaccepteerd in de jurisdictie die men bekijkt) en genderidentiteit (lees: de op dat moment moderne literatuur over hoe men omgaat met de bestaande genderclassificatie en hoe men zich daarbij voelt).
Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat men ooit een notie van gender (formeel gender) vindt die helemaal stabiel is in die zin dat daarbij niet meer sprake is van de vervolgontwikkeling van een enigszins afwijkende notie van genderidentiteit.
De rooms-katholieke kerk is op zoek naar een “eigen verhaal” over gender dat bij deze tijd past (zie ook AGTRT-BF19). Het ligt voor de hand dat men wanneer dat is gevonden zal claimen dat het stabiel is in die zin dat van eenieder, dus van elke gelovige, gevraagd zal worden om juist niet een afwijkende genderidentiteit te ontwikkelen.
Geef een reactie