[AGTRT-BF54] Een verandering van de definitie van gender moet met ICE stevig gemotiveerd worden

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Opzet van dit blog

  1. Introductie
  2. Stap voor stap minder onderdrukking met ICE
  3. De stap van Gender-1900 naar Gender-1975
  4. De stap van Gender-1975 naar Gender-1995
  5. Conclusie: ICE vraagt stevige motivatie

1. Introductie

In blog AGTRT-BF38 hebben we ICE (incremental concept engineering) voor gender uiteengezet, als een methodiek die de discussie rond gender verder kan helpen. We hebben daarbij een serie van zeven opeenvolgende noties van formeel gender benoemd. Het idee hierbij is dat concept engineering steeds leidt tot een volgende notie van gender. Bij elkaar is sprake van incrementele concept engineering, waardoor de coherentie van het geheel aan argumenten steeds bewaakt wordt.

Lees meer over onze ICE-methodiek voor gender:
Meer inzicht in de manier waarop het concept gender over de tijd is aangepast, is helpend bij de discussies die nu spelen

In dit blog laten we aan de hand van de eerste twee stappen van ons eerste ICE-referentiemodel zien dat een verandering van de definitie van (formeel) gender, hoge eisen stelt aan de motivering van zo’n verandering als met concept engineering gewerkt wordt.

Om te beginnen halen we de ICE-aanpak die we op dit moment ontwikkeld hebben weer even op het netvlies. De onderstaande serie van noties van formeel gender en de stappen daartussen noemen we de het eerste ICE-referentiemodel. 

  • Gender-1900 (een “klassiek” startpunt), 
  • Gender-1975 (geeft de optie van transsexing geformuleerd in termen van gender, maarkt gebruik van het feit dat morfologische sekse “transition permissive” is),
  • Gender-1995 (verwerken van de overgang van gebruik van morfologische sekse naar biologische sekse, eerste toepassing van “concept engineering”, gender wijkt nu soms af van biologische sekse),
  • Gender-1997 (minder scherpe eisen aan het succes van medisch/farmaceutische gender affirming ingrepen, aspecten van genderidentiteit spelen een rol),
  • Gender-2000 (introductie van neutraal gender, introductie van genderidentiteit),
  • Gender-2005 (minder focus op medisch/farmaceutische transsexing, toepassing van genderidentiteit bij de verklaring van M2F en F2M gendertransitie),
  • Gender-2015 (genderidentiteit wordt leidend, maar gendertransitie vergt checks en waarborgen),
  • Gender-2025 (genderidentiteit is het enige relevante criterium).

2. Stap voor stap minder onderdrukking met ICE

De opeenvolgende noties van formeel gender in het eerste ICE-referentiemodel hebben de volgende eigenschap: elke volgende notie geeft meer mogelijkheden tot transgendering dan de vorige. Het is gebruikelijk om het zo te zien dat een volgende notie in de serie meer transinclusief is, omdat transinclusiviteit van de notie van gender het doel zou zijn. 

Tomas Bogardus geeft in zijn artikel Why the trans inclusion problem cannot be solved (2022) sterke argumenten voor de opvatting dat een notie van gender niet transinclusief kan zijn. Onze blog over de positie van Marcus Dib (zie blog AGTRT-BF37) levert een beter criterium op: elke volgende notie moet minder “oppressive” zijn dan de vorige notie. 

Daarbij is het een uitgangspunt dat iedere notie van formeel gender, hoe ook ontworpen, altijd tot op zekere hoogte onderdrukkend zal zijn. Dat laatste inzicht is een kwestie van logica (toepassing van een variant van de leugenaarsparadox). 

Aan het eerste ICE-referentiemodel willen we dus een argumentatieve basis toevoegen die elke stap motiveert: de onderdrukkende werking van de gehanteerde notie van gender wordt minder, en dat zozeer dat dit tegen de nadelen van de stap opweegt.

Het vinden van een argumentatieve basis voor het eerste ICE-referentiemodel is nog niet zo eenvoudig. Wij zelf zijn niet overtuigd van de argumenten voor de stap van Gender-2005 naar Gender-2015 en we zijn absoluut niet overtuigd van de argumenten die men hanteert voor de overgang van Gender-2015 naar Gender-2025. Sterke argumenten zien we voor de stappen die leiden tot Gender-1997. 

Bij de stap naar Gender-2000 is ons onduidelijk hoe men met neutraal gender moet omgaan bij beslissingen op de arbeidsmarkt (gelijke kansen voor mannen en vrouw, en nu ook voor neutralen?). Maar we kunnen meegaan met de gedachte dat Gender-2000 de oppressie tegen mensen die zich man noch vrouw voelen op relevante wijze vermindert en dat dat voordeel stand houdt, ongeacht het feit dat genderneutraal zijn op de arbeidsmarkt een onduidelijke positie oplevert en mogelijk ook een nadeel. 

Bij de stap naar Gender-2005 menen wij dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat Gender-2005 wel degelijk de benadeling van de belangen van groepen van mensen met zich brengt (vergeleken met Gender-2000). Bij de stap naar Gender-2015 is evenmin rekening gehouden met de belangen van benadeelde groepen en personen, en dat effect zet zich versterkt door naar Gender-2025.

De stap van Gender-1900 naar Gender-1975 van het eerste ICE-referentiemodel bereikt de situatie dat onder sommige (nader te bepalen) omstandigheden gendertransitie qua concept mogelijk is en ook aanvaardbaar is.

In politieke zin is de vraag naar het hoe, wat en waarom van deze stap in veel landen achterhaald, omdat er al wetgeving is die gendertransitie mogelijk maakt. ICE vergt dat steeds wanneer een volgende ontwerpstap wordt gezet die het begrip gender enigszins aanpast, de gehele keten van argumenten (voor alle eerdere stappen) in een passend referentiemodel van voor af aan wordt doordacht. 

We bekijken hier een motivering van de stap van Gender-1900 naar Gender-1975 en een motivering van de stap van Gender-1975 naar Gender-1995. Het grote verschil tussen Gender-1900 en Gender-1975 is dat gender niet meer noodzakelijk vanaf de geboorte vastligt. In Gender-1975 kan gender gedurende het leven veranderen, maar dat vereist dan wel succesvolle operatieve en farmaceutische ingrepen.

3. De stap van Gender-1900 naar Gender-1975

Omdat Gender-1900 gebaseerd is op uiterlijke kenmerken (morfologisch gender, zoals dat nog vaak bij geboorte wordt toegepast) is de stap naar Gender-1975 onproblematisch. Immers, de gendertransitie is een feit zodra een voldoende visueel vast te stellen overeenkomst met het gewenste andere gender is bereikt. 

De medische wetenschap heeft laten zien dat dit in veel omstandigheden kan worden bereikt. En daarmee is dan aangetoond dat een gendertransitie is gerealiseerd zonder de definitie van gender te wijzigen. In AGTRT-1 benoemen we een concept van gender dat gendertransitie toelaat “transition permissive”. Morfologisch gender laat gendertransitie toe en is daarmee “transition permissive”. 

Wat dan nog wel moet gebeuren is zo’n transitie als legitiem aan te merken (dat in tegenstelling tot biologisch gender). Deze situatie kan vergeleken worden met de legitimatie van uitingen van homoseksualiteit. Gegeven dat homoseksualiteit bestaat is er dan nog steeds de vraag of met het uiten daarvan ook wil toestaan.

We zien dat het motiveren van de stap van Gender-1900 naar Gender-1975 in twee delen uiteenvalt. Ten eerste het motiveren dat gender transitie in theorie mogelijk is (en dat is eenvoudig te doen zoals hierboven beschreven). En ten tweede het motiveren dat er voldoende sterke gronden zijn om gendertransitie in de praktijk toe te staan en te faciliteren (onder andere via wetgeving).

De motivering van gendertransitie begint in de context van gender assigned at birth (of wel AMAB, AFAB) op basis van morfologie. De motivering van gendertransitie (als fenomeen) is dan als volgt:

  1. Bij sommige mannen (vrouwen) die lijden aan genderdysforie levert een passende combinatie van operatieve ingrepen en hormonale behandelingen een resultaat dat (gezien vanuit morfologisch gender) een transitie naar vrouw (man) inhoudt. Wanneer deze transitie dan ook legitiem wordt gemaakt in de burgerlijke stand blijkt betrokkene met de nieuwe situatie heel goed vooruit te kunnen.
  2. Er zijn geen personen die schade zouden oplopen bij een gendertransitie (van een ander persoon) als beschreven onder het eerste punt). 
  3. Het voordeel dat betrokkene bij zo’n gendertransitie kan hebben is zo groot dat dat voordeel opweegt tegen twee onmiskenbare nadelen. Ten eerste de medische en farmaceutische ingrepen bij de persoon. En ten tweede de bestuurlijke problematiek die samenhangt met zowel de bestuurlijke en wettelijke introductie van het fenomeen gendertransitie. Die bestuurlijke stappen zijn vanzelfsprekend éénmalig per jurisdictie.
  4. Gendertransitie volgens punt 1 kan worden gezien als een chirurgisch-farmaceutische oplossing voor een psychiatrisch probleem.

Deze argumenten zien wij als voldoende voor de stap van Gender-1900 naar Gender-1975. Gender-1975 is minder “oppressive” dan Gender-1900, omdat mensen met genderdysforie een betere kans hebben op een oplossing van hun problemen. 

Er is bovendien geen sprake van een belangrijke groep van personen die door de overgang naar het gebruik van Gender-1975 benadeeld zouden kunnen worden. Hierbij wordt het feit dat men op theoretische gronden een tegenstander is van Gender-1975 (bijvoorbeeld de TERF- of TEFC-mindset, zie AGTRT-BF43 en AGTRT-BF44) niet als een benadeling gezien bij de introductie van Gender-1975. Benadeling betreft het optreden van een persoonlijk in het dagelijks leven relevant nadeel, en daarvan is de introductie van politiek die men niet ondersteunt geen voorbeeld.

4. De stap van Gender-1975 naar Gender-1995

De stap van Gender-1975 naar Gender-1995 is zowel moeilijk te zetten als moeilijk uit te leggen. Wij stellen ons voor dat tussen 1975 en 1995 het concept lichamelijk gender transformeert van morfologisch gender naar (een vorm van) biologisch gender. Maar destijds moest ook verhinderd worden dat door die transformatie een transvrouw in 1975 (trans op basis van morfologisch gender) in 1995 niet meer als transvrouw kan worden gezien. Door een gelijktijdige “vernieuwing” van de notie van gender valt te bereiken dat wie in 1975 transgender was dat in 1995 nog is, ongeacht de transformatie die de onderliggende notie van lichamelijk gender heeft doorgemaakt. We bespreken dit hieronder in meer detail.

Wanneer men biologisch gender omschrijft op basis van de omvang van gonaden en gameten dan zetten operaties en hormoontherapie geen zoden aan de dijk. Dan kan de biologische gender van een persoon niet veranderd worden, althans niet bij de huidige stand van de medische wetenschap. De enige manier waarop gendertransitie nog mogelijk is vergt dat gender opnieuw wordt omschreven en wel zodanig dat gender duidelijk af kan wijken van moderne biologische sekse. 

In dat geval kan geprobeerd worden om de motivering voor de stap naar Gender-1975 te herhalen. Ditmaal dus met de aanname dat bij geboorte in beginsel een biologisch gender wordt vastgesteld, ook al kan dat in de praktijk die vaak nog op visuele inspectie is gebaseerd wel eens fout gaan. Bij nader inzien ontstaat een probleem met de motivering van de stap naar Gender-1975 (of meer precies met de stap naar het legitimeren van gendertransitie).

Het bereiken van trans-inclusie met de stap naar Gender-1975 komt door de nieuwe focus op modern biologisch gender op losse schroeven te staan. Deze situatie vergt dat er nu aan conceptual engineering wordt begonnen, en de notie van gender zodanig wijzigt dat gendertransitie in theorie mogelijk wordt (al dan niet onder voorwaarde van voorafgaande operatieve en hormonale behandelingen). 

De discussie over de legitimatie wordt nu veel moeilijker: eerst moet gemotiveerd worden waarom het concept gender moet worden aangepast om in beginsel aan een wens tot trangendering te kunnen voldoen. En vervolgens moet gemotiveerd worden waarom in concrete gevallen, gegeven zo’n wens, dan ook de bijbehorende gendertransitie moet worden toegestaan en gefaciliteerd.

Er zijn nog allerlei complicaties helaas:

  1. Hier is sprake van een merkwaardige wisselwerking. Gendertransitie kan alleen worden toegestaan wanneer dit in theorie voor mogelijk wordt gehouden. En een duidelijke motivering om de theorie zo te maken (ofwel concept engineering toe te passen) dat gendertransitie in beginsel mogelijk wordt, is alleen te vinden als duidelijk is dat gestreefd wordt om zulke transities ook daadwerkelijk te legitimeren. Dit streven ontstaat bijvoorbeeld als burgers de rechten die met de stap van Gender-1900 naar Gender-1975 verkregen zijn, en de gunstige behandelingsresultaten, ook willen behouden als niet morfologisch maar biologisch gender de definitie van lichamelijk gender bepaalt.
  2. De klassieke argumenten voor de stap naar Gender-1975 komen uit een tijd waarin neutraal gender nog niet gangbaar was. Nu neutraal gender als idee in wijde kring wel is aanvaard dient zich de vraag aan of niet gendertransities van man of vrouw naar neutraal de problemen op kunnen lossen waarvoor Gender-1975 en Gender-1995 als oplossing werden voorzien. Wij beweren niet dat dat mogelijk is, maar wel dat de noodzaak of redelijkheid van het accepteren van M2F en F2M-gendertransitie niet valt in te zien als niet eerst is onderzocht of alternatieve transities (te weten M2N en F2N) hetzelfde doel bereiken.l.
  3. Om de morele noodzaak van het mogelijk maken van gendertransitie in te zien moet het belang van gendertoekenning allereerst gemotiveerd worden. Als gender er namelijk niet toe doet, dan doet gendertransitie er evenmin toe. Daarbij moet de valkuil vermeden worden dat gendertoekenning wordt gekoppeld aan tijdsafhankelijke verwachte of zelfs vereiste gedragspatronen. Zelfs al wordt bijvoorbeeld gedacht dat mannen altijd de afwas moeten doen, de onwil om af te wassen kan toch geen aanvaardbaar motief zijn voor een man om een M2F-transitie na te streven of te claimen. In die situatie is maatschappelijke weerstand tegen ongewenste patronen en verwachtingen een veel meer voor de hand liggende optie. 
  4. Aannemende dat biologisch gender op een zodanige wijze gedefinieerd wordt  dat niemand met medische en farmaceutische stappen een M2F of een M2F gendertransitie kan maken (bijvoorbeeld via gonaden en gameten), moet gemotiveerd worden waarom de notie van gender zodanig aangepast zou moeten worden dat in sommige gevallen een biologische man wordt gezien als een persoon van vrouwelijk gender (en daarmee een vrouw), of een biologische vrouw wordt gezien als een persoon van mannelijk gender (ofwel een man).
  5. Deze motivering wordt nog aanzienlijk moeilijker wanneer als alternatief overwogen wordt toe te laten dat er behalve (cis)mannelijk, (cis)vrouwelijk en (cis)neutraal gender ook nog de vier opties M2F gender, F2M gender, M2N gender, en F2N gender zijn.

5. Conclusie: ICE vraagt stevige motivatie

Na al deze complicaties op een rij gezet te hebben, kunnen we constateren dat ICE hoge eisen stelt aan het motiveren van de verschillende stappen. Wij nemen aan dat de stap van Gender-1975 naar Gender-1995 prima valt te motiveren op basis van positieve ervaringen met gendertransitie op grond van de stap naar Gender-1900 naar Gender-1975. Zeker gezien het feit dat gendertransitie doorgaans optreedt bij personen voor wie morfologisch gender en biologisch gender overeenstemmen.


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *