Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Begin dit jaar publiceerde de Raad van State een advies over een voorstel voor een wet strafbaarstelling conversiehandelingen. Conversiehandelingen hebben tot doel om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van mensen te veranderen tot de heersende norm. Daar valt bijvoorbeeld ook “homogenezing” onder.
De Raad van State vindt de intentie van het wetsvoorstel positief, en geeft slechts technische kritiek. De noodzaak van een additionele strafbaarstelling voor dit soort handelingen acht de RvS niet voldoende aangetoond.
Voor ons is van belang dat seksuele gerichtheid (sexual orientation) en genderidentiteit (gender identity) in het wetsvoorstel een vergelijkbare status hebben. Dat is opmerkelijk want in de literatuur die wij hebben gevonden is er toch een wereld van verschil.
Seksuele gerichtheid wordt gezien als een persoonskenmerk waarvan uit een groot aantal onderzoeken naar voren is gekomen dat dit kenmerk zich niet op doelgerichte wijze laat wijzigen (converteren), ook al zijn incidentele gevallen van wijziging van seksuele gerichtheid wel waargenomen. Dat conversie van seksuele gerichtheid, met welke methode dan ook, op een betrouwbare wijze kan worden bereikt, wordt in de literatuur ten sterkste betwijfeld.
Bij genderidentiteit is de situatie toch anders. Om te beginnen is de literatuur verre van eenduidig over de betekenis van “gender identity”. Wij hebben in de literatuur nergens gevonden dat onderzoek zou hebben aangetoond dat conversie van genderidentiteit op systematische wijze en zonder invloed van derden onmogelijk zou zijn. Daarmee beweren wij niet dat conversie van genderidentiteit op welke wijze dan ook wenselijk zou zijn, alleen dat de situatie rond gender identity niet vergelijkbaar is met de situatie rond seksuele gerichtheid.
Het wetsvoorstel is op grond van het RvS-advies aangepast. Dat heeft ook geleid tot een aangepaste memorie van toelichting op 11-11-2023. Op p8 onder 2.2. staat daar (“zij” zijn de indieners van het wetsvoorstel):
“Zij hechten er wel waarde aan dat glashelder is dat het bij seksuele gerichtheid en genderidentiteit gaat om onveranderbare persoonskenmerken.”
Dit is opmerkelijk. Bij eventuele acceptatie van deze wet mogen we dus aannemen dat de overheid genderidentiteit ziet als een onveranderbaar persoonskenmerk. Wij zien geen basis in de literatuur voor die opvatting. In ARTGT-13 hebben wij een onveranderbaar kenmerk waarop genderidenteit zou kunnen berusten (bijvoorbeeld door genderidentiteit te zien als het resultaat van zelfwaarneming van dat onveranderbare “diepere” kenmerk) benoemd als genderoriëntatie. Maar dat is een speculatieve notie. Wij hebben geen aanwijzingen in de literatuur gevonden dat er zoiets als genderoriëntatie ook zou bestaan.
Hier is sprake van een conceptuele botsing met de richting waarin men de transgenderwet wil aanpassen. Daar streeft men juist wel na dat een persoon de eigen genderidenteit, zelfs meermaals, mag en kan wijzigen. Zo’n herhaalde aanpassing is irrationeel als het een onveranderbaar kenmerk betreft.
De voorgestelde wet strafbaarstelling conversiehandelingen zou veel sterker worden wanneer men om te beginnen uitsluitend conversiehandelingen inzake seksuele gerichtheid strafbaar zou stellen. Wij menen overigens dat ook daar het wetsvoorstel al te gemakkelijk de bewezen ondoelmatigheid van conversietherapie terzijde schuift als motiverend. In het hypothetische geval dat conversietherapie betreffende seksuele gerichtheid wel bewezen effectief zou zijn was men niet tot deze wetgeving gekomen, maar had men de concrete nadelen van zulke vormen van therapie als uitgangspunt moeten nemen. Wij gaan er van uit dat de hierboven genoemde bewering dat: het “glashelder is dat het bij seksuele gerichtheid en genderidentiteit gaat om onveranderbare persoonskenmerken”, in wetenschappelijke zin op dit moment onverdedigbaar is (althans wat betreft gender identity) en daarmee, door de zo geïmporteerde aperte onwetenschappelijkheid, in een volgende fase een blokkade zal creëren bij pogingen om tot een aangepaste transgenderwet te komen. Zo’n aanpassing zien wij overigens wel als zinvol (zie daarvoor AGTRT-BF18).
Lees meer over onze analyse van de transgenderwetgeving:
Een nieuwe transgenderwet is wel degelijk nodig
Het wetsvoorstel spreekt verder naast conversie ook over onderdrukken. Ons is niet duidelijk hoe men een genderidentiteit kan onderdrukken, en evenmin hoe men een expressie van genderidentiteit kan onderdrukken. Vermoedelijk wordt bedoeld het onderdrukken van de expressie van genderidentiteit ten faveure van de expressie van een andere genderidentiteit. Maar wij zien geen enkel aanknopingspunt in de recente literatuur over gendertheorie (die we toch langzaamaan vrij compleet hebben bekeken) voor deze notie(s) van onderdrukken. Voor de hand ligt dat men probeert een wens tot wijziging van gender te onderdrukken, en dat streven moet inderdaad “verboden worden”, althans wanneer dat met oneigenlijke middelen in praktijk wordt gebracht. Maar ons advies zou toch zijn om niet zo gemakkelijk een tekst die goed leesbaar is betreffende (conversie en onderdrukking van) seksuele gerichtheid ook in te zetten voor genderidentiteit.
Genderidentiteit is een volstrekt ander concept dan seksuele gerichtheid, en zo’n uniforme behandeling van beide noties roept naar onze verwachting op termijn meer misverstanden op dan dat het misstanden zal helpen bestrijden. Het eerste misverstand is er al: door genderidentiteit als een onveranderbaar persoonskenmerk neer te zetten verliest men over de volle linie de connectie met de moderne literatuur betreffende gendertheorie.
Door te schrijven dat de persistentie van genderidentiteit zelfs glashelder zou zijn geven de indieners alleen maar te kennen dat zij de toch ruimschoots aanwezige literatuur over gendertheorie niet goed hebben bestudeerd. Wij adviseren hen dat wel te doen; dan ziet men meteen hoe volstrekt onverdedigbaar de Memorie van Toelichting op dat punt is.
Geef een reactie