[AGTRT-BA2] De evolutietheorie heeft inmiddels ruimte gemaakt voor diversiteit van seksualiteit en gender

Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Diversiteit op het gebied van gender en seksualiteit (LHBTI) wordt nog vaak afgeschilderd als “een foutje van de natuur” of “in strijd met de Darwiniaanse evolutiebiologie”. Dat heeft allerlei ongewenste gevolgen voor het publieke debat over gender, waar co-essentialisten en essentialisten in een loopgravenoorlog verwikkeld zijn geraakt. En dat terwijl de moderne evolutietheorie radicale nieuwe inzichten heeft opgedaan over de rol van diversiteit van seksualiteit en gender, waardoor polarisatie niet nodig is.

Opzet van dit blog

  1. Introductie
  2. Culturele aannames in de vroege Darwiniaanse evolutiebiologie
  3. Verschuivingen in de evolutiebiologie
  4. Selectiedruk op androgynie: de mens als matriarchale diersoort
  5. Conclusie: de evolutionaire regenboog verbindt tegenstellingen

1. Introductie

Debatten over gender en seksualiteit raken steeds meer gepolariseerd, en ideeën over evolutietheorie spelen in die dynamiek een belangrijke rol. Waar co-essentialisten de evolutietheorie als een bedreiging zien voor hun ideologische agenda over gender en seksualiteit als fundamenteel sociaal en maakbaar, zien essentialisten hierin juist een belangrijke ondersteuning van die van hen (zie mission voor meer over de strijd tussen essentialisme en co-essentialisme).

Co-essentialisten blijven vaak ver weg van de evolutiebiologie. Zij zien terecht dat gender en seksualiteit “sociale constructen” zijn en dat cultuur een grote rol speelt in hoe wij gender en seksualiteit invullen en ervaren. Maar zij kijken weg voor de manieren waarop gender en seksualiteit als evolutionaire fenomenen ook structurerend werken voor cultuur, en dat zij bovendien de kaders scheppen waarbinnen sociaal gedrag mogelijk is.

Essentialisten daarentegen herkauwen snel allerlei platitudes uit de traditionele evolutiebiologie. Zij zien terecht dat gender en seksualiteit centrale ingrediënten zijn uit de evolutiebiologie en een fundamentele kracht achter al het complexe leven op aarde die niet te reduceren is tot enkel cultuur. Maar zij zien niet dat het juist de uitbundige diversiteit in gender en seksualiteit is die de evolutie drijft.

Lees meer over de basics van gender en seksualiteit:
Wat is gender eigenlijk, en waarom is biologisch geslacht niet toereikend?

2. Culturele aannames in de vroege Darwiniaanse evolutiebiologie

Co-essentialisten en essentialisten delen vaak dezelfde aannames over het Darwiniaanse evolutionaire denken: evolutietheorie zou een natuurlijke legitimering willen geven voor gender als aangeboren, vaststaand gegeven en voor seksualiteit als in dienst staand van voortplanting (heteroseksualiteit). Dat is de reden dat de co-essentialisten er graag van weg blijven, terwijl de essentialisten er juist graag opduiken.

Echter, deze gedeelde aannames van co-essentialisten en essentialisten zijn inmiddels achterhaald. De evolutiebiologie heeft de afgelopen decennia een grote ontwikkeling doorgemaakt, waardoor diversiteit op het gebied van gender en seksualiteit steeds minder wordt gezien als een afwijking, maar juist als de drijvende kracht achter het evolutionaire proces.

Dat de traditionele evolutiebiologie een flink patriarchale en heteronormatieve bias had, blijkt ook uit het werk van Charles Darwin. Darwin was overtuigd van een verheven rol voor de man en voor mannelijkheid binnen de evolutietheorie, zoals bijvoorbeeld blijkt uit dit citaat:

“Het grootste verschil in geestelijke vermogens tussen de geslachten komt hierin tot uiting dat de man tot een grotere hoogte reikt in alles wat hij aanpakt dat diep nadenken, redeneervermogen of verbeelding vereist, of slechts het gebruik van de zintuigen en de handen.”

Charles Darwin

De vroege evolutietheorie was doorspekt van traditionele opvattingen over gender en seksualiteit, een herinnering aan het feit dat wetenschappelijke theorieën altijd in bepaalde plaatsen en tijden ontstaan. Wetenschappers produceren altijd kennis in sociale netwerken en vanuit paradigma’s die niet los kunnen worden gezien van culturele normen en waarden (zie ook het werk van Bruno Latour).

3. Verschuivingen in de evolutiebiologie

Door de jaren heen zijn evolutionair biologen steeds meer scheuren in het traditionele denken over man en vrouw gaan zien, en is de evolutietheorie op een aantal subtiele maar toch ook fundamentele manieren aangepast, waardoor de hierboven genoemde aannames aan het wankelen zijn gebracht.

De focus binnen de evolutiebiologie is verschoven binnen een aantal fundamentele debatten over de wijze waarop evolutie plaatsvindt. Ik bespreek in dit blog drie van zulke verschuivingen: van schaarste naar overvloed, van zelfzuchtigheid naar samenwerking, en van hiërarchie naar gelijkwaardigheid.

3a. Van schaarste naar overvloed

De bioloog Bruce Bagemihl bekritiseerde in 1999 al de heteronormatieve bril waarmee biologen van oudsher naar het dierenrijk hebben gekeken. Paargedrag tussen twee dieren van dezelfde sekse werd door vakgenoten al decennialang veelvuldig geobserveerd, maar weggezet als een ‘vergissing’ of als voortkomend uit gebrek aan beschikbaarheid van soortgenoten van de andere sekse.

Volgens Bagemihl worden de vele functies van seksualiteit die niets te maken hebben met voortplanting daardoor niet op waarde geschat. Wanneer hij zonder deze ‘dubbele standaard’ naar het dierenrijk kijkt, ziet hij bij meer dan 450 soorten een uitbundige diversiteit op het gebied van seksualiteit en gender die hij tot in detail in kaart brengt, door middel van observaties, foto’s en tekeningen.

Bruce Bagemihl speelde een belangrijke rol in het openbreken van de heteronorm in de evolutiebiologie.

Hij poneert de grote diversiteit die hij observeert niet als een uitzondering, maar als een fundamenteel onderdeel van de evolutie. Deze diversiteit creëert de mogelijkheid voor eindeloos complexe sociale verbanden en relaties. Bagemihl heeft zo bijgedragen aan het inzicht dat natuurlijke systemen niet slechts draaien om schaarste en doelmatigheid, maar net zo goed om diversiteit en uitbundigheid.

3b. Van zelfzuchtigheid naar samenwerking

Evolutiebioloog Joan Roughgarden werkt het argument van Bagdemihl verder uit in 2004. Ook volgens Roughgarden — zelf transvrouw en in haar werk door haar persoonlijke ervaringen geïnspireerd — zou seksualiteit bij Darwin te veel draaien om voortplanting.

Roughgarden liet in haar werk zien dat seksualiteit vaak niets te maken heeft met ‘zelfzuchtige genen’ die de eigen voortplanting willen veilig stellen. Integendeel: zij observeerde dat seksualiteit bij dieren vaak allerlei sociale functies heeft, zoals binding en communicatie via het uitwisselen van fysiek plezier. Zij stelde daarom voor om het concept seksuele selectie te vervangen door sociale selectie.

De tiende editie van het baanbrekende werk van Joan Roughgarden.

Roughgarden kreeg aanvankelijk weinig bijval. Integendeel: haar collega’s ondernamen allerlei pogingen om haar theorie te falsificeren. Maar na de tiende druk van haar inmiddels breed geciteerde boek hangt de vlag er heel anders bij.

Hoewel haar concept van sociale selectie nog steeds niet breed is overgenomen, worden nu wel veel minder stereotiepe aannames gedaan over de mannelijke en vrouwelijke rol in seksuele selectie. Ook wordt het paargedrag tussen dieren niet enkel meer gevat in termen van competitie, en is er steeds meer aandacht voor het belang van samenwerking, altruïsme en empathie in de seksuele relaties van dieren.

3c. Van hiërarchie naar gelijkwaardigheid

Daarnaast zijn inzichten over de evolutionaire krachten achter het ontstaan van Homo sapiens in de Afrikaanse savanne de laatste jaren aangescherpt. Er zijn nieuwe aanwijzingen dat bij de mens en zijn voorgangers selectiedruk ontstond op het terugbrengen van seksuele dimorfie, ofwel fysiek verschil tussen man en vrouw. Kleinere verschillen hebben flexibiliteit en samenwerking bevorderd. Dit is onder andere beargumenteerd door bioloog Dennis Bramble, die in 2004 faam verwierf met een baanbrekende publicatie in Nature over wat hij de duurloophypothese noemt.

In het meeslepende boek Born To Run van Christopher McDougall speelt de duurloophypothese van Dennis Bramble een centrale rol.

Wat de mens en zijn voorouders onderscheidt van andere primaten, stelt Bramble, is onze mogelijkheid tot renjacht: een jachtmethode waarbij prooidieren net zo lang worden achtervolgd totdat ze door uitputting te overmeesteren zijn. Deze jachtmethode kenmerkt zich door een complexe samenwerking met strategische rolverdeling, waarbij uithoudingsvermogen centraal staat. Volgens Bramble was deze jachtmethode zo centraal voor onze overleving op de savanne, dat het onze fysiologische ontwikkeling in grote mate heeft bepaald.

Gelijkwaardigheid wordt in de antropologie en de biologie vaak gezien als het resultaat van reciprociteit, ofwel wederkerigheid. Dit begrip wordt nogal eens egoïstisch uitgelegd als “voor wat, hoort wat”, maar moet eerder worden begrepen als een mechanisme om horizontale relaties en respect voor de gelijkwaardige positie van de ander te bewaken. Het gaat hierbij om het creëren van een evenwichtige uitwisseling waarin alle betrokken partijen als gelijken worden behandeld en gewaardeerd.

Waar hiërarchie en een duidelijke rolverdeling tussen man en vrouw bij bijvoorbeeld chimpansees en gorilla’s een grote rol hebben gespeeld, is het overlevingssucces van de mens juist te danken aan steeds meer horizontale structuren en gelijkwaardige samenwerking. Steeds meer werd gekozen voor overlevingsstrategieën waarvoor zowel vrouwelijke als mannelijke lichamen zijn uitgerust. Mannen en vrouwen zijn in dit evolutionaire proces naar elkaar toegegroeid: bij de mens is de man kleiner en vrouwelijker dan bij bijvoorbeeld de grote aapsoorten en de neanderthalers.

4. Selectiedruk op androgynie: de mens als matriarchale diersoort

Moderne evolutionair-biologische inzichten werpen een ander licht op de evolutiebiologie. Het was niet kracht en zelfzuchtigheid, maar uithoudingsvermogen, wendbaarheid en samenwerking in horizontale structuren dat onze overleving in veiligheid bracht. De mens wist vooral te overleven door het evolutionaire voordeel van androgynie (zie ook AGTRT-BA1).

Lees meer over de androgyne kern van de mens:
Wat we van jagers en verzamelaars over mannelijkheid en vrouwelijkheid kunnen leren

Het is niet zozeer het geval dat de traditionele evolutiebiologie er helemaal naast zit. Inderdaad zijn schaarste, hiërarchie en zelfzuchtigheid belangrijke drijvende krachten achter de evolutie van het leven op aarde. Maar dit vertelt niet het hele verhaal. Je zou kunnen zeggen dat Darwin zijn eigen patriarchale cultuur van de 19de eeuws Britse klassensamenleving op de natuur projecteerde, en zo niet zag dat er allerlei tegengestelde elementen een net zo’n belangrijke rol spelen, zoals overvloed, samenwerking en gelijkwaardigheid.

Wellicht kunnen we de eerste groep evolutionaire elementen (dus schaarste, zelfzuchtigheid en hiërarchie) “mannelijk” noemen, omdat zij alle op een bepaalde manier gaan over differentiatie. Differentiatie is wat in ABGT wordt gezien als de meest abstracte vorm van de mannelijke kwaliteit. En wellicht kunnen we en kunnen we de tweede groep elementen (dus overvloed, samenwerking en gelijkwaardigheid) “vrouwelijk ” noemen, omdat zij allen op een bepaalde manier gaan over integratie. In ABGT wordt integratie gezien als de meest abstracte vorm van de vrouwelijke kwaliteit.

De mens wist te overleven en spectaculaire wereldwijde beschavingen te bouwen, juist omdat wij de mannelijke en vrouwelijke aspecten van het bestaan hebben kunnen integreren. Mensen zijn in staat tot het bouwen van hiërarchische instituten, maar ook tot het inbouwen van mechanismen waardoor macht en inspraak toch weer eerlijk verdeeld wordt. We zijn in staat tot concurrentie, maar werken ook dan het liefst samen in teams. We worden uitgedaagd door schaarste, en gebruiken dat als inspiratie voor het creëren van overvloed.

Met andere woorden: de mens balanceert op het koord tussen differentiatie en integratie, en gebruikt de beide uitersten om tot een nieuwe mix te komen. Dit is wat in ABGT transcendentie wordt genoemd, de meest abstracte vorm van de androgyne kwaliteit. Hier zijn we aangekomen bij de centrale hypothese van ABGT: de mens is ontstaan vanwege selectiedruk op androgynie (zie ook AGTRT-BA1), en is daarmee in de kern een matriarchale diersoort (zie ook AGTRT-BA9).

5. Conclusie: de evolutionaire regenboog verbindt tegenstellingen

Essentialisten en co-essentialisten kunnen in de toekomst verenigd worden in een nieuw verhaal over evolutiebiologie dat androgynie centraal stelt. De diversiteit waar co-essentialisten op wijzen is daarin de drijvende kracht achter het overlevingssucces van soorten als de mens. En essentialisten zien hierin hun opvattingen terug over gender en seksualiteit als meer dan sociale constructen: de eindeloze complexiteit van de evolutionaire regenboog wordt immers mogelijk gemaakt door de verbluffende eenvoud van de dualiteit tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid (zie ook AGTRT-BA8).


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *