Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Dit artikel verscheen voor het eerst op de website van De Correspondent op 16 november 2021
Vergeet Mars, Venus en Jordan Peterson. De man heeft ook een vrouwelijke kant, en de vrouw heeft ook een mannelijke kant. Sterker nog: wetenschap laat steeds overtuigender zien dat we als soort overleefden júíst dankzij kleinere genderverschillen en gelijkwaardige rolverdeling.
Opzet van dit blog
- Inleiding
- Nee, de natuur sekst niet alleen voor de voortplanting
- Nee, niet alleen mannen jaagden, en niet alleen vrouwen zorgden
- Pas toen bezit werd geïntroduceerd wilde de mens bezitten
- We moeten onze androgyne kern nodig erkennen
1. Inleiding
Afgelopen zomer werd de 14-jarige Frédérique mishandeld door een groep leeftijdsgenoten. De reden: ze wilde geen antwoord geven op de vraag of ze een jongen of een meisje is. Amper twee weken later stapte de 18-jarige Lars op als kassamedewerker bij de Jumbo omdat hij van zijn baas zijn nagels niet mocht lakken. En nog geen week daarna kreeg de Amsterdamse artiest Rikkert van Huisstede op social media een storm van verontwaardiging over zich heen, omdat hij een jurk droeg tijdens zijn deelname aan De Slimste Mens.
Meer dan ooit staat het traditionele ‘hokjesdenken’ – waarin gender en seksualiteit in nette, strak afgebakende categorieën onze identiteit bepalen – ter discussie. Gender en seksualiteit worden steeds vaker gezien als fluïde. Dat dit maatschappelijk gezien gevoelig ligt, blijkt niet alleen uit het geweld waar mensen als Frédérique, Lars en Rikkert mee te maken krijgen. Het blijkt ook uit een flink gepolariseerd publiek debat over het thema.
En dat is zonde, want denken in tegenstellingen in gender en seksualiteit beperkt ons allemaal, óók de meerderheid die zich niet in dit debat mengt.
Ik ging op zoek naar de nodige nuance: wat is de stand van de wetenschap als het over gender gaat? Steeds meer onderzoek laat zien dat de mens in de kern androgyn is: elke man is ook vrouwelijk, en elke vrouw is ook mannelijk. Dat maakt genderfluïditeit voor iedereen relevant, of we nou zelf lhbt’er of cisgender heteroseksueel zijn.
2. Nee, de natuur sekst niet alleen voor de voortplanting
Vroege evolutietheorieën zijn doorspekt van traditionele genderopvattingen. Zo schrijft Charles Darwin in 1871: ‘De man is moediger, strijdbaarder en energieker dan de vrouw, en hij heeft een inventievere geest.’
Darwins theorie werd al snel alom gebruikt om te onderbouwen dat heteroseksualiteit vanzelfsprekend en natuurlijk is. Het voortplantingssucces bepaalde wie overleefde. Maar door de jaren heen zijn evolutionair biologen steeds meer scheuren in het traditionele denken over man en vrouw gaan zien.
In 1999 bekritiseert bioloog Bruce Bagemihl de heteronormatieve bril waarmee biologen van oudsher naar het dierenrijk hebben gekeken. Paargedrag tussen twee dieren van dezelfde sekse werd door vakgenoten al decennialang veelvuldig geobserveerd, maar weggezet als een ‘vergissing’ of iets dat gebeurde als er geen soortgenoten van de andere sekse beschikbaar waren.
Bagemihl tekent bij meer dan 450 soorten een uitbundige diversiteit op het gebied van seksualiteit en gender op, die hij tot in detail in kaart brengt, door middel van observaties, foto’s en tekeningen. Volgens hem is de grote seksuele diversiteit in het dierenrijk geen uitzondering, maar een fundamenteel onderdeel van de evolutie. Deze diversiteit creëert de mogelijkheid voor eindeloos complexe sociale verbanden en relaties.
Ook evolutiebioloog Joan Roughgarden werkt het argument van Bagemihl verder uit in 2004. Volgens Roughgarden – zelf transvrouw en in haar werk door haar persoonlijke ervaringen geïnspireerd – zou seksualiteit bij Darwin te veel draaien om voortplanting. Roughgarden observeerde dat seksualiteit bij dieren vaak allerlei sociale functies heeft, zoals binding en communicatie via het uitwisselen van fysiek plezier. Zij stelde daarom voor om het concept ‘seksuele selectie’ te vervangen door ‘sociale selectie’.
Roughgarden kreeg aanvankelijk weinig bijval. Integendeel: haar collega’s ondernamen allerlei pogingen om haar theorie te falsificeren. Maar na de tiende druk van haar inmiddels breed geciteerde boek hangt de vlag er heel anders bij. Hoewel haar concept van sociale selectie nog steeds niet breed is overgenomen, worden nu wel veel minder stereotiepe aannames gedaan over de mannelijke en vrouwelijke rol in seksuele selectie. Ook wordt het paargedrag tussen dieren niet enkel meer gevat in termen van competitie, en is er steeds meer aandacht voor het belang van samenwerking, altruïsme en empathie in de seksuele relaties van dieren (zie ook AGTRT-BA2).
Bioloog Dennis Bramble publiceert in 2004 een baanbrekend artikel in Nature over de overleving van de Homo sapiens op de Afrikaanse savanne. Hij munt hierin de ‘duurloophypothese’.
De renjachtmethode vraagt om een complexe samenwerking tussen groepen jagers, met strategische rolverdeling, waarbij alles aankomt op uithoudingsvermogen
Wat de mens en zijn voorouders onderscheidt van andere primaten, stelt Bramble, is onze mogelijkheid tot renjacht: een jachtmethode waarbij prooidieren net zo lang worden achtervolgd totdat ze door uitputting te overmeesteren zijn. Deze tactiek vraagt om een complexe samenwerking tussen groepen jagers, met strategische rolverdeling, waarbij alles aankomt op uithoudingsvermogen. Volgens Bramble was deze jachtmethode zo centraal voor onze overleving op de savanne dat ze een duidelijke stempel drukte op onze fysiologische ontwikkeling.
De mens maakte gebruik van overlevingsstrategieën waarvoor zowel vrouwelijke als mannelijke lichamen waren uitgerust. Mannen en vrouwen groeiden in dit evolutionaire proces naar elkaar toe: bij de mens is de man relatief kleiner en vrouwelijker dan bij bijvoorbeeld de grote aapsoorten en de neanderthalers. Oftewel: kleinere verschillen tussen de sekses hebben flexibiliteit en samenwerking bevorderd. Niet kracht en zelfzuchtigheid, maar uithoudingsvermogen, wendbaarheid en samenwerking in gelijkwaardige structuren, zó overleefde onze soort (zie ook AGTRT-BA2).
3. Nee, niet alleen mannen jaagden, en niet alleen vrouwen zorgden
Ook in de antropologie, primatologie en archeologie worden ontdekkingen gedaan die de binaire heteronorm in ander daglicht stellen. Zo doet archeoloog Randall Haas in 2018 een baanbrekende vondst.
In Peru legt Haas met zijn onderzoeksteam het negenduizend jaar oude graf van een jager bloot. En wat blijkt: die jager is geen man, maar een vrouw. Bijzonder, want tot dan namen archeologen aan dat mannen in de prehistorie jagers waren en vrouwen verzamelaars. Volgens hertellingen van eerder gevonden graven zou 30 tot 50 procent van de jagers op groot wild in Noord- en Zuid-Amerika biologisch vrouw zijn geweest.
Primatoloog Carel van Schaik en historicus Kai Michel deden er in 2020 nog een schepje bovenop in een vuistdik publieksboek over de oorsprong van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zij beschrijven hoe het alfamonopolie instortte zodra de mens in grote groepen op de savanne ging wonen. In de nieuwe grote leefgemeenschappen konden dominante mannen de vrouwen niet langer monopoliseren. Er ontstond een complexer paringssysteem waarbij de zorgrol van de man veranderde. Waar mannen aanvankelijk slechts de minimale zorg gaven die nodig was om hun paringskansen veilig te stellen (‘mannelijke zorg als paringsinspanning’), gingen mannen op de savanne steeds meer voor hun eigen kinderen zorgen (‘mannelijke zorg als ouderinspanning’).
Het belang van voortplanting maakte steeds meer plaats voor het belang van ontwikkeling. Kinderen moesten worden klaargestoomd voor hun rol in een steeds complexere samenleving. Er werd meer geïnvesteerd in interactie tussen jong en oud, in leren en opvoeden. De zoog- en kindertijd van de mens werd langer. De reproductiecijfers die bij onze naaste mensapen al heel laag zijn in vergelijking met andere dieren, gingen bij de mens nog verder omlaag.
De mens kon het zich simpelweg niet meer permitteren dat enkel de moeders voor de kinderen zorgden: meer hulp bij de opvoeding betekende dat het kind sneller van de borst kon en dat er sneller een nieuwe baby kon komen. Niet de jacht, het vuur of de taal geldt nu als de belangrijkste verklaring voor het overlevingssucces van de vroege mens, maar de gezamenlijke manier waarop kinderen werden opgevoed. Er ontstond zo natuurlijke selectie op zorgzame, samenwerkende mannen.
Wat we in de moderne samenleving als normaal zien ? een kind groeit op in een gezin met een werkende vader en een zorgende moeder ? was bij de jagers-verzamelaars allesbehalve normaal. Daar werden kinderen opgevoed door groepen volwassenen, waarin mannen ook een belangrijke zorgende rol speelden. Van een opvoeding met gescheiden mannelijke en vrouwelijke rolmodellen was geen sprake.
4. Pas toen bezit werd geïntroduceerd wilde de mens bezitten
Zo ontstond er 300.000 jaar geleden op de savanne een uiterst wendbare en flexibele menssoort. Ontwikkelingen in de genderverhoudingen waren hierbij bepalend. Waar veel andere primaten overleefden door hiërarchie tussen man en vrouw, bestond de overlevingsstrategie van de mens uit steeds meer horizontale samenwerking tussen man en vrouw. In dit evolutionaire proces groeiden de genders naar elkaar toe. Mannen ontwikkelden steeds meer vrouwelijke eigenschappen, en vrouwen steeds meer mannelijke eigenschappen. De mens werd androgyn: fysiek, sociaal en psychologisch. Maar hoe komen we dan bij die stereotiepe denkbeelden dat de man en vrouw fundamenteel verschillend zijn?
Twaalfduizend jaar geleden werd de landbouw uitgevonden (zie ook AGTRT-BA3). Het bezit (van land, huizen, voedsel, en zo verder) deed zijn intrede, en daarmee ook ongelijkheid en machtsverschil. Voedsel moest worden verdedigd, grenzen moesten worden bewaakt. En de mens kreeg een andere relatie tot zijn omgeving en zijn soortgenoten.
Tijdens deze ‘neolithische revolutie’ werden de rollen steeds meer langs de lijnen van gender verdeeld. Mannen namen de fysieke taken op zich, terwijl de vrouwen zich gingen toeleggen op zorgen en opvoeden. Zij leefden niet langer in grote beweeglijke groepen samen, maar steeds meer in klein familieverband met een vader, een moeder en kinderen. Zo ontstond het kerngezin, en daarmee de heteronorm.
De filosoof Charles Eisenstein heeft erop gewezen dat deze transitie naar de landbouwsamenleving niet alleen leidde tot de strikte scheiding van mannelijkheid en vrouwelijkheid. In allerlei domeinen begonnen tegenstellingen te groeien.
Object en subject, man en vrouw, lichaam en geest, goed en slecht: vroeger werden ze als één gezien
Om te beginnen ging de mens zichzelf en zijn cultuur als losstaand zien van de natuur. Die was chaotisch en onvoorspelbaar. De beschaafde mens wilde zich hierboven verheffen (en de natuur daarbij aan zich onderwerpen).
Volgens de filosoof Bruno Latour heeft de moderne mens door deze scheiding tussen natuur en cultuur geen gevoel meer voor onze nauwe relaties met de natuurlijke en materiële wereld. Binnen dit onthechte denken over de mens en zijn omgeving konden allerlei andere tegenstellingen wortel schieten: object en subject, man en vrouw, lichaam en geest, goed en slecht. Zaken werden gespleten die daarvoor als één werden gezien.
Waar de mens zich als doel stelde om zich cultureel te verheffen en de natuur aan zich te onderwerpen, werd onze androgyne kern gespleten tot twee delen die met elkaar in conflict kwamen. Mannelijkheid werd onderwerper, vrouwelijkheid werd onderworpene. Ziehier het oeroude culturele fundament van de heteronormatieve en patriarchale samenleving, waar feministen pas honderd jaar geleden een deuk in wisten te slaan.
Deze hardnekkigheid noemt filosoof Judith Butler de ‘heteronormatieve matrix’. Onderdrukkende normen over gender en seksualiteit zijn zó fundamenteel en vanzelfsprekend aanwezig in onze samenleving dat we ons geen voorstelling van het leven erbuiten kunnen maken.
De verschillen tussen man en vrouw liggen volgens haar echter niet vast in onze natuur, maar in hardnekkige sociale rollen die we nog altijd in allerlei alledaagse situaties opvoeren. Hier ligt volgens Butler ook de mogelijkheid tot ontsnapping uit de matrix: waar rollen opgevoerd worden, kan geïmproviseerd worden.
5. We moeten onze androgyne kern nodig erkennen
Deze tocht langs recente inzichten uit verschillende vakgebieden eindigt bij het inzicht dat de dualiteit tussen man en vrouw, mannelijk en vrouwelijk, homo en hetero geen voldongen natuurlijk feit is. Het tegendeel is waar: de mens bestaat bij de gratie van samenwerking. En daarvoor heeft de mens genderfluïditeit nodig gehad. Onze vrouwen zijn ook mannelijk, en onze mannen zijn ook vrouwelijk: in deze androgynie schuilt ons uitzonderlijke overlevingssucces. Dus wat moeten we nu, in onze samenleving vol gepolariseerd debat, met deze (her)ontdekkingen?
Op dit moment is er een opkomende emancipatiebeweging die strijdt voor een maatschappij waarin strenge genderrollen worden bekritiseerd en die acceptatie eist voor fluïditeit. De prille nieuwe emancipatiebeweging heeft de potentie om uit te groeien tot een grote maatschappelijke revolutie met consequenties voor ons allemaal. Ook voor de mensen die zich tot nu toe als de onproblematische en normale meerderheid zagen in het debat over gender en seksualiteit: de cisgenders en de hetero’s.
Deze emancipatiebeweging moet daarom gaan over de herinnering van onze oeroude geschiedenis met androgynie, en de herontdekking van de fluïde en androgyne kern die elk mens in zich draagt, ongeacht sekse, seksuele voorkeur of genderidentiteit.
Dit vraagt om een individueel helingsproces waarbij de wetenschap houvast kan bieden. Zo maakt het decennia oude werk van de Zwitserse psychoanalyticus Carl Jung op dit moment een renaissance door. Hij zag de mens als intrinsiek androgyn, in psychische nood door het opgroeien in een cultuur die het individu splijt (zie ook AGTRT-BF20).
Om te genezen, zou de man zijn vrouwelijke kant (zijn anima) en de vrouw haar mannelijke kant (haar animus) uit het onderbewuste moeten halen en vervolgens moeten integreren in de persoonlijkheid. Het werken aan het integreren van de androgyne binnenwereld noemde Jung schaduwwerk, en dit taaie en complexe proces heeft hij tot in detail uitgewerkt (zie AGTRT-BA7).
Het is uitgerekend Jordan Peterson, de grote criticus van de nieuwe ontwikkelingen rondom gender, die een belangrijke rol heeft gespeeld in het populariseren van Jungs werk en in het aanwakkeren van nieuw enthousiasme over zijn mystieke psychologie. Ligt hier geen gouden kans om verdere polarisatie tegen te gaan, door juist aan te sluiten bij de beweging die Peterson is gestart, en deze een andere richting te geven? Jungs werk over schaduwwerk en alchemie laat bij uitstek zien hoe giftige mannelijkheid kan worden aangepakt, en hoe wij allen de weg kunnen vinden naar een geïntegreerde androgyne binnenwereld.
Maar naast individuele ontdekkingstochten heeft de maatschappij als geheel nogal wat herstelwerk te verrichten. Dat het debat tussen de vaak jonge voorvechters van genderfluïditeit en aanhangers van de status quo op het scherpst van de snede gevoerd wordt, helpt daarbij niet. Het is namelijk zonde als deze agenda te beperkt wordt geformuleerd. Zo moet de beweging niet slechts gaan over het erkennen van nieuwe minderheidsgroepen, zoals non-binairen en panseksuelen. Ook moet het niet slechts gaan om het uitwerken van een nieuwe genderneutrale taal, zoals de aanspreekvormen die/hen/hun.
Een te nauwe focus leidt snel tot lege identiteitspolitiek, en tot vervreemding van de meerderheid. Evenmin zijn de recente inzichten over androgynie een aanval op het onderscheid tussen man en vrouw, of wordt het feit dat hetero’s en cisgenders in de meerderheid zijn ontkend. Het is dus belangrijk om bij de meerderheid te benadrukken dat de beweging niets ‘af komt pakken’, maar slechts iets toe komt voegen. Androgynie gedijt het best in onderlinge gelijkwaardigheid en in horizontale maatschappelijke structuren.
Het aanpakken van de enorme materiële ongelijkheid op aarde en het beschermen en uitbouwen van onze kwetsbare democratieën zijn dus essentieel. Dat gaat ons allemaal aan, júíst in het bijzonder de meerderheid die denkt niks met deze discussie van doen te hebben (en zich er meer dan eens vervreemd van voelt, door de focus op voornaamwoorden en aanspreekvormen). Voor ons allen ligt de opdracht om de gespletenheid veroorzaakt door 12.000 jaar patriarchale onderdrukking te helen (zie ook AGTRT-BA4).
Een mooie laatste wetenschappelijk houvast hiervoor brengt ons toch weer terug bij de jagers-verzamelaars. De onlangs overleden antropoloog David Graeber en de archeoloog David Wengrow zetten in hun boek The Dawn of Everything de geschiedenis van onze voorouders op zijn kop, en laten overtuigend zien dat de jagers-verzamelaars allesbehalve primitief waren. Zij waren in staat om complexe vestigingen en zelfs geavanceerde steden te besturen op democratische wijze en zonder top-down-instituten. Ook zij vestigden zich al op veel grotere schaal dan gedacht. Ook zij kenden de geheimen van landbouw, maar kozen ervoor om dit bescheidener toe te passen en om in te blijven zetten op gelijkwaardigheid met elkaar, en op balans met de natuur.
Natuurlijk staan we nu, in het antropoceen, voor andere uitdagingen dan de jagers-verzamelaars. Maar zij wisten in veel opzichten vergelijkbare uitdagingen millennialang het hoofd te bieden. Hun geheim? Alle ruimte geven aan de intrinsiek androgyne kern van de mens. Dat maakt ons optimaal wendbaar en innovatief. Dat geheim ligt nu ook weer binnen ons handbereik.
Geef een reactie