Androgyny-Based Gender Theory (ABGT)

SAMENVATTING
ABGT wil dieper ingaan op de concepten gender en seksualiteit, waarbij de nadruk wordt gelegd op hun onderlinge verbondenheid. ABGT beschouwt de werkelijkheid als een manifestatie van androgyn bewustzijn en schetst het raamwerk waardoor bewustzijn wordt gevormd en ontwikkeld. Op basis van inzichten uit de psychoanalyse, relationele sociologie en evolutionaire biologie suggereert ABGT dat genderidentiteit drie facetten omvat. De primaire genderidentiteit (PGI) heeft betrekking op iemands fysieke lichaam (mannelijk, vrouwelijk of neutraal), de secundaire genderidentiteit (SGI) heeft betrekking op mannelijke en vrouwelijke eigenschappen in de persoonlijkheid, en de tertiaire genderidentiteit (TGI) gaat over mannelijkheid en vrouwelijkheid in sociale rollen. De SGI wordt vaak over het hoofd gezien, maar de diepgaande verbinding ervan met het bewustzijn opent een intrigerende nieuwe kijk op genderidentiteit. Door de mannelijke en vrouwelijke aspecten van het bewustzijn te integreren, kunnen individuen krachtige androgyne eigenschappen cultiveren, die zowel de persoonlijke psychologie als de sociale dynamiek beïnvloeden. ABGT stelt een herinterpretatie voor van Jungiaans ‘schaduwwerk’, waardoor mensen kunnen “overschakelen” van patriarchale naar matriarchale socialisatie. Deze verschuiving heeft tot doel de libidinale energie in relaties te heroriënteren en horizontale samenlevingen met androgyne genderrollen te bevorderen, vrij van patriarchale hiërarchieën. Uiteindelijk probeert ABGT een praktisch raamwerk te bieden om de mensheid weg te leiden van 12.800 jaar patriarchale dominantie.

Androgyny-Based Gender Theory
in meer detail

Androgyny-Based Gender Theory (ABGT) vertrekt vanuit het concept van genderidentiteit. Om dit concept meer inhoud en wetenschappelijke nauwkeurigheid te geven, maakt ABGT onderscheid tussen drie aspecten van genderidentiteit: primaire genderidentiteit (PGI), secundaire genderidentiteit (SGI) en tertiaire genderidentiteit (TGI).

  • De primaire genderidentiteit (PGI) is voornamelijk biologisch: die ontstaat in de relatie tussen het zelf en het lichaam, en geeft een individu een gevoel van genderbelichaming (“Ik ben een man”, “Ik ben een vrouw”, of “Ik ben neutraal”). Zie ook AGTRT-BF48.
  • De secundaire genderidentiteit (SGI) is voornamelijk psychologisch: die ontstaat in de relatie tussen het zelf en het bewustzijn, en voorziet het individu van een van de drie androgyne persoonlijkheidstypen (“Ik heb een mannelijk-androgyne persoonlijkheid”, “Ik heb een vrouwelijk-androgyne persoonlijkheid” of “Ik heb een neutraal-androgyne persoonlijkheid”). Zie ook AGTRT-BA24.
  • De tertiaire genderidentiteit (TGI) is voornamelijk sociologisch: die ontstaat in de relatie tussen het zelf en de Ander, en geeft het individu de mogelijkheid om sociale genderrollen te ontwikkelen (“Ik gedraag me mannelijk”, “Ik gedraag me vrouwelijk”, of “Ik gedraag me androgyn”).

De SGI wordt vaak vergeten bij de conceptualisering van genderidentiteit, maar staat in ABGT juist centraal. Door te analyseren hoe de androgyne persoonlijkheidstypen van de SGI de mannelijke en vrouwelijke aspecten van het bewustzijn kunnen integreren, wil ABGT in kaart brengen hoe menselijke samenlevingen getransformeerd kunnen worden van patriarchale naar matriarchale wijze van sociale organisatie.

ABGT is sterk geïnspireerd door het werk van Carl Jung, en ambieert om het Jungiaanse gedachtengoed compatibel te maken met de moderne wetenschap van de 21ste eeuw. Dat gebeurt op de volgende wijzen:

  1. Het concept “schaduwwerk” wordt in ABGT herzien en aangepast aan moderne inzichten over het proces van individuatie en de rol van boosheid en compassie daarin.
  2. Het concept “collectieve onbewuste” wordt in ABGT aangescherpt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een patriarchale en matriarchale positie ten aanzien van dit fundamentele deel van het bewustzijn.
  3. De secundaire genderidentiteit (SGI) wordt in ABGT gekoppeld aan moderne inzichten uit de evolutionaire biologie, en in het bijzonder aan “seksuele selectie”.
  4. In algemene zin wordt het Jungiaanse denken binnen ABGT aangepast aan moderne inzichten over gender en seksualiteit, onder andere zoals geformuleerd in Formal Gender Theory (FGT).
  5. Het Jungiaanse gedachtengoed wordt middels het concept TGI ook gekoppeld aan het interdisciplinaire vakgebied Science & Technology Studies, met als doel de relationele en institutionele aspecten van de bewustzijnstransitie van patriarchaat naar matriarchaat te kunnen analyseren.

In ABGT worden de volgende hypothesen gesteld:

  1. De mens is geëvolueerd als matriarchale diersoort.
  2. Het patriarchaat is ongeveer 12.800 jaar geleden ontstaan met de neolithische revolutie als een mechanisme voor overleving op korte termijn.
  3. De overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging gepaard met de overgang van tribe naar kerngezin als voornaamste leefverband. Het opgroeien in een heteronormatief kerngezin is intrinsiek traumatiserend, omdat het mannelijke en het vrouwelijke aspect van het bewustzijn dan gespleten raken, met de Schaduw tot gevolg.
  4. De Younger Dryas Impact Hypothesis (YDIH) is een mogelijke verklaring voor het plotselinge ontstaan van patriarchale menselijke samenlevingen.
  5. De primaire functie van seksuele selectie is de sociale functie, de secundaire functie van seksuele selectie is de voortplantingsfunctie. Het energetisch verbinden van mannelijke en vrouwelijke SGI’s middels het principe van polariteit staat hierbij centraal.
  6. De SGI’s worden gevormd door interactie met de mannelijke en vrouwelijke kernkwaliteit van het bewustzijn, die gezien kunnen worden als twee verschillende manieren van kennisproductie: cognitief-rationeel (mannelijk) en gevoelsmatig-intuïtief (vrouwelijk).
  7. De meeste mensen hebben een mannelijke of vrouwelijke SGI, een enkeling heeft een neutrale SGI.
  8. De SGI hangt samen met seksuele oriëntatie in de zin dat discrepantie tussen de PGI en de SGI alleen voorkomt bij een deel van de LHBA-groep.
  9. Door middel van het doen van schaduwwerk kunnen individuen overschakelen van patriarchale naar matriarchale socialisatiemodus van de SGI.
  10. In matriarchale socialisatiemodus worden androgyne persoonskenmerken ontwikkeld middels het dialectische mechanisme van transformatie en adaptatie.
  11. Patriarchaat en matriarchaat moeten niet gedefinieerd worden in termen van sekse (waarbij dan in het patriarchaat mannen zouden leiden en in het matriarchaat vrouwen), maar in termen van gender, en wel in termen van de SGI om precies te zijn. In een patriarchaat hebben individuen een gespleten SGI, waarbij mannelijke kennis domineert over vrouwelijke kennis; in een matriarchaat hebben individuen mannelijke en de vrouwelijke kennis in de SGI (in de persoonlijkheid) geïntegreerd.
  12. De mensheid bevindt zich na 12.800 jaar patriarchale cultuur thans in het “laat-patriarchaat” dat gekenmerkt wordt door een exponentieel snelle ontwikkeling van high-tech, en in de periode 2020-2040 ligt er een kans voor de mensheid om over te schakelen van het “high-tech patriarchaat” naar het “high-tech matriarchaat”.
  13. Seksuele oriëntatie heeft twee assen: een gaat over de sekse waartoe je je aangetrokken voelt en kan worden uitgedrukt in termen van de PGI, de ander gaat over de machtsrol in het seksuele spel waartoe je je aangetrokken voelt (mannelijk of vrouwelijk, ofwel dominant of onderdanig), en kan worden uitgedrukt in termen van de SGI.
  14. De mannelijke, vrouwelijke en androgyne persoonskenmerken van de SGI worden door het individu ingezet voor het produceren van mannelijke, vrouwelijke of androgyne genderrollen van de TGI. Op deze wijze staat de SGI dus in dienst van het aangaan van sociale relaties.
  15. Patriarchale en matriarchale sociale relaties kunnen onderscheiden worden op basis van de wijze waarop libidinale energie in deze relaties tot een evenwicht komt.
  16. Voor transformatie van patriarchale naar matriarchale manieren van samenleven is een seksuele revolutie nodig die beide kanten van de seksuele oriëntatie erkent.

ABGT daagt expliciet de dualiteit object/subject en lichaam/geest uit die kenmerkend is voor veel westerse filosofieën. Door de werkelijkheid te conceptualiseren als een manifestatie van androgyn bewustzijn, en door zowel het lichaam (PGI) als de geest (SGI) te integreren in de wijze waarop de genderidentiteit sociaal tot uiting komt (TGI), maakt ABGT genuanceerde interpretaties mogelijk van relationele patronen van gender en seksualiteit in een grote verscheidenheid aan sociale situaties en culturele contexten.

Het conceptuele raamwerk heeft tot doel betrouwbare en onbevooroordeelde instrumenten te bieden voor de analyse van gender en sekse in westerse samenlevingen, maar ook in niet-westerse contexten, zoals Aziatische en Afrikaanse culturen, samenlevingen in het Mondiale Zuiden en veel inheemse tradities over de hele wereld met meer holistische opvattingen over gender en seksualiteit.