[AGTRT-BF61] Het fitting treatment account (FTA) van Rach Cosker-Rowland heeft waarde voor de concept engineering van formeel gender

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Foto: Rach Cosker-Rowland

Opzet van dit blog

  1. Inleiding
  2. Vier accounts over gender
  3. Welk account doorstaat de Frege-Geach-test?
  4. Wat wordt bedoeld met “fitting”?
  5. Conclusie

1. Inleiding

In The Normativity of Gender (2024) staat een uitgebreide beschouwing van filosoof Rach Cosker-Rowland (University of Leeds) over het begrip gender. Deze tekst is uitgesproken moeilijk te lezen. Het is een vorm van toegepaste filosofie die heel subtiele verschillen bekijkt in de omgang met heel algemene categorieën.

Cosker-Rowland heeft het in dit artikel over gender-talk, ofwel de manier waarop mensen over gender praten. Ze gaat ervan uit dat gender-talk in essentie normatief is, maar dat het normatief kan zijn zonder dat sprake is van morele of ethische overwegingen. 

Het idee dat sporten goed is voor de gezondheid kan bijvoorbeeld worden gezien als een normatief idee dat niet per se ook moreel-ethisch is. Moraliteit of ethiek speelt daarbij geen rol. Iets vergelijkbaars speelt volgens Coster-Rowland bij gender-talk. In plaats van het ontwerpen van een specifieke notie van gender volgens concept engineering, bespreekt The Normativity of Gender de vraag op welke wijze gender-talk de uiting van een norm of van een pakket van normen kan zijn. 

In gebruikelijk filosofisch jargon wordt van een problematische notie (in dit geval gender, en met name man en vrouw) naar een zienswijze of “account” gezocht. Account is in de filosofie de standaard term voor een verklarend verhaal over een fenomeen. En zoals het in de filosofie altijd is: er zijn voor dezelfde notie verschillende accounts met elkaar in competitie.

Centraal in de tekst staan vier accounts over gender, waarvan de vierde door Cosker-Rowland zelf is toegevoegd: het fitting treatment account (FTA). In dit blog onderzoeken we wat Cosker-Rowland precies met dit account bedoelt, en in hoeverre dit account bruikbaar is voor Formal Gender Theory (FGT).

2. Vier accounts over gender

Cosker-Rowland ziet in de literatuur drie zienswijzen (accounts) over gender, en voegt daar in TNoG nog een vierde account aan toe: het fitting treatment account (FTA).

  1. Expressionist account: als A zegt dat B een vrouw is dan brengt A daarmee tot uitdrukking dat A het plan heeft om B als vrouw te behandelen.
  2. Contextuality account: als A zegt dat B een vrouw is dan geeft dat weer dat A in een context verkeert waarin het voor de hand ligt dat B een vrouw is.
  3. Ambiguity account: als A zegt dat B een vrouw is dan drukt dat uit dat A een interpretatie van gender gebruikt (kiest) waarmee het duidelijk is dat B een vrouw is. (We gebruiken hier ambiguity waar TNoG spreekt van polysemy.)
  4. Fitting treatment account (FTA): als A zegt dat B een vrouw is dan geeft A daarmee aan dat A het passend (fitting) vindt dat B als vrouw wordt behandeld.

Deze accounts betreffen gendercategorisering (wat denkt A over B) meer dan genderidentiteit (wat denkt B over zichzelf). Cosker-Rowland vergelijkt de verschillende accounts en constateert dat van deze vier opties, de optie FGA (die in The Normativity of Gender als nieuw naar voren wordt geschoven) de beste optie is. Dat wil zeggen: dit is de optie die volgens Cosker-Rowland de minste theoretische problemen oplevert. 

Een goed account beschrijft een diversiteit aan noties van formeel gender. Dus zowel de notie van gender van een essentialist als de notie van gender van een co-essentialist worden langs de lat van elk van deze vier accounts gelegd, en een account is beter wanneer het grotere geldigheid heeft. Meer precies zouden we dat kunnen doen met de reeks van noties van gender: gender-1900, gender-1975, gender-1985, gender-1987, gender-2000, gender-2005, gender-2015, gender-2025 uit het ICE-referentiemodel dat is beschreven in AGTRT-BF54.

3. Welk account doorstaat de Frege-Geach-test?

Het is niet eenvoudig om te omschrijven welke eigenschappen van noties van gender nu precies in beeld komen met deze vier accounts. We proberen er een idee van te schetsen.

De vier accounts zijn voor Cosker-Rowland niet gelijkwaardig. Het expressionistisch account wordt in The Normativity of Gender als inadequaat omschreven. Zo’n account kan te stellen hebben met het Frege-Geach-probleem. 

Als voorbeeld daarvan is hier aan de orde de volgende kwestie: stel je hebt een account van “A zegt dat B een vrouw is”, heb je dan ook een account van “A vraagt zich af of B een vrouw is”? En dat wordt in de literatuur als een serieuze kwestie gezien.

Het Frege-Geach-probleem doet zich steeds voor wanneer je denkt dat je met een zeer kenmerkende formulering (bijvoorbeeld “A zegt dat B een vrouw is”) de kern van de kwestie te pakken hebt terwijl dat blijkt dat beweringen of vragen die daar vlakbij liggen (qua taaluiting) nog steeds grote conceptuele problemen oproepen.

Voor de duidelijkheid: als A zegt dat B een vrouw is dan zegt A ook: “ik weet wel (enigszins) wat een vrouw is”. Als A vraagt of B een vrouw is, dan kan het nog zijn dat A eigenlijk geen idee heeft van wat je met vrouw kunt bedoelen, en eigelijk op zoek is naar een antwoord op die algemene vraag.

Neem het voorbeeld “A vraagt zich af of B een vrouw is”. Bij elk van de vier accounts kunnen we ons nu afvragen wat A moet doen om die vraag te beantwoorden. 

  • Als A het expressionist account volgt (meer precies: als A goed wordt beschreven door het expressionist account) dan is A met de vraag of B een vrouw is in zichzelf aan het zoeken naar een plan om B als vrouw te behandelen. Maar het is heel curieus dat A om te beoordelen of B een vrouw is bij zich zelf op zoek moet gaan naar een plan. Dit is een goed voorbeeld van het Frege-Geach probleem.
  • Als A het contextuality account volgt dan moet A zich met de vraag of B een vrouw is primair afvragen wat de context is waarin B een vrouw is (meer precies: welke versie van gendertheorie in de gegeven context wordt gehanteerd). Dit is redelijk plausibel.
  • Als A het ambiguity account volgt dan vraagt A zich met de vraag of B een vrouw is primair af welke interpretatie van “vrouw” het publiek waarvoor de uitspraak gedaan wordt aanhangt.
  • Als A FTA volgt dan is de vraag of B een vrouw is gewoonweg de vraag of het fitting is om B als vrouw te behandelen (dit is in de ogen van Cosker-Rowland helemaal onproblematisch).

Wij zijn er niet van overtuigd dat FTA het wint van het contextuality account. Volgens het idee van formeel gender gaat het beantwoorden van de vraag: “is B een vrouw?” als volgt: 

  1. Stel vast welke omschrijving/notie/concept van formeel gender in de gegeven context toonaangevend is;
  2. Bepaal met dat antwoord als leidraad of B een man, vrouw, of neutraal is;
  3. Geef het antwoord JA als in 2) het resultaat “vrouw” was en NEE in de twee andere gevallen.

4. Wat wordt bedoeld met “fitting”?

Bij FTA vinden we het toch moeilijk om te begrijpen wat met fitting wordt bedoeld; dat kan snel op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. 

Elizabeth Barnes beschrijft in Gender without gender identity: the case of cognitive disability (2022) bijvoorbeeld dat een cognitief beperkt persoon P die lichamelijk vrouw is met recht ook als vrouw gezien kan worden wanneer P niet bij machte is om zichzelf een genderidentiteit toe te kennen. 

In een dergelijk geval kan inderdaad gezegd worden dat het in sommige omstandigheden passend (fitting) is om toch P als vrouw te zien. Maar als mannen worden opgeroepen om in een zinloze (of zelf moreel onjuiste) oorlog te strijden, kan het juist fitting zijn om te proberen een man als vrouw te zien en daarmee recrutering te vermijden.

Waar we wel iets in zien is om FTA los te laten op concept engineering van formeel gender. Bij een nieuwe omschrijving van formeel gender is de vraag of deze omschrijving in de maatschappelijke context passend (fitting) is. 

Dat is goed toe te lichten met behulp van het ICE-referentiemodel dat wij onder meer beschreven in AGTRT-BF38, AGTRT-BF54, AGTRT-BF55 en AGTRT-BF56. In het licht van het bestaan van mensen met genderdysforie die oplosbaar is met operatieve/medische transitie, kan het om die reden als “fitting” worden gezien om de stap van gender-1900 naar gender-1975 te zetten. Het succes van gendertransitie zoals gebleken bij gender-1975 kan dan weer een reden zijn dat de stap naar gender-1995 als “fitting” wordt gezien; daarmee kan dat succes immers behouden blijven.

In AGTRT-BF53 bespraken we dat Kirk-Gianinni de observatie van Barnes gebruikt om een nieuwe notie van gender te ontwerpen. En we zien dat in sommige voorbeelden de notie van gender die zo ontstaat meer “fitting” is dan de eerdere notie waarvan Kirk-Gianinni uitging. 

5. Conclusie: de waarde van FTA voor ICE

Voorlopig concluderen we dat het fitting treatment account (FTA) een nieuwe en bruikbare omschrijving van transinclusiviteit oplevert waarmee de bezwaren die Tomas Bogardus in Why the trans inclusion problem cannot be solved (2022) bij de in die paper genoemde notie van transinclusiviteit waarneemt worden opgeheven:

Een notie FG van formeel gender is transinclusief wanneer voor elke persoon P met genderidentiteit vrouw (man), wanneer het fitting is om P als vrouw (man) te zien het ook zo is dat FG voor P gendercategorie vrouw (man) oplevert.

Deze definitie is beter hanteerbaar dan de co-essentialistische definitie:

Een notie FG van formeel gender is transinclusief wanneer voor elke persoon P met genderidentiteit vrouw (man), het ook zo is dat FG voor P gendercategorie vrouw (man) oplevert.

Het lijkt erop dat FTA als account bij ICE (incremental concept engineering, zie bijvoorbeeld blog AGTRT-BF56) van gender ook beter werkt dan de andere drie opties. Toenemende transinclusiviteit is daarbij meestal een doel en FTA levert daarvoor een mooi criterium, veel beter dan de andere drie:

  • Het expressionist account valt af want wie een notie van gender ontwerpt is niet bezig om een plan tot behandeling van een persoon te ontwerpen. 
  • Het contextuality account valt af omdat je nu net bezig bent om een nieuwe context te ontwerpen waarbinnen in een later stadium beweringen als “A zegt dat B een vrouw” is op validiteit kunnen worden beoordeeld.
  • Voor het ambiguity account (dat toch heel dicht ligt bij het contextuality account) geldt hetzelfde bezwaar.

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *