Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team
Het concept genderidentiteit is met afstand de meest complexe en ondoordringbare notie in de gendertheorie. Zonder een concept van genderidentiteit is gendertheorie moeilijk op gang te krijgen, maar wat genderidentiteit precies is laat zich heel moeilijk onder woorden brengen. Tot nu toe hebben wij in de volgende teksten aandacht besteed aan conceptuele vragen rond genderidentiteit: in rapport AGTRT-13 en in de volgende blogs: AGTRT-BF27, AGTRT-BD32, AGTRT-BF37, AGTRT-BF47, AGTRT-BF48, AGTRT-BF49, AGTRT-BF62, AGTRT-BF63, AGTRT-BF64 en AGTRT-BF69.
Lees meer over onze zoektocht naar een theorie over genderidentiteit:
Op zoek naar een theorie over genderidentiteit
Het kost ons vrij veel moeite om tot een stabiel en begrijpelijk verhaal te komen over genderidentiteit; wie de genoemde reeks blogs leest kan dat zelf zien. Daarbij is ook van belang dat we een overtuigende aansluiting met ABGT willen hebben, terwijl ABGT daarmee juist niet de misschien wat starre “logica” van FGT moet importeren of overnemen.
Voor de connectie met ABGT is de notie primaire genderidentiteit (PGI) van belang (zie AGTRT-BF47 en AGTRT-BF48). In ABGT wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire genderidentiteit (PGI en SGI). De PGI gaat over de subjectieve beleving van het lichamelijk gender (dus de vraag of we ons lichamelijk gezien man, vrouw of neutraal voelen), terwijl de SGI gaat over androgynie in de persoonlijkheid (dus de vraag hoe we balans zoeken tussen mannelijke, vrouwelijke en androgyne persoonskenmerken).
In deze blog willen we scherper in beeld krijgen wat de PGI is of zou kunnen zijn vanuit het perspectief van formele gendertheorie. We hanteren de volgende definitie:
- De primaire genderidentiteit (PGI) is, mits aanwezig, een diep gevoel van man te zijn, vrouw te zijn of neutraal te zijn, maar dit “primair” in relatie tot lichamelijk gender man, vrouw en neutraal.
Lees meer over de PGI:
De primaire genderidentiteit gaat over de vraag of wij ons man, vrouw of neutraal voelen
De PGI van een persoon is mannelijk, vrouwelijk of neutraal, en dat laatste omvat ook het niet onderkennen van een PGI. Als bij P de PGI man (vrouw) is en lichamelijk gender vrouw (man) is dan is sprake van genderincongruentie en misschien ook van genderdysforie. Als dat als een op te lossen probleem wordt gezien dan zijn er verschillende routes:
- Met deze vorm van genderincongruentie leren leven.
- Via affirmatieve therapie het lichaam van P meer op een vrouwelijk (mannelijk) lichaam doen lijken en zo de gender experience (zie AGTRT-BF83) in lijn brengen met de PGI.
- De PGI aanpassen naar vrouw (man). Of dit traject ooit mogelijk is weten we niet, of het wenselijk is gegeven dat het mogelijk zou zijn weten we ook niet. In elk geval is er op dit vlak geen bekende traditie van medisch (inclusief psychiatrie) en/of psychologisch behandelen.
Wanneer de PGI afwijkt van het lichamelijk gender, dan wijkt als regel ook de genderidentiteit af van het lichamelijk gender.
Wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat lichamelijk gender en genderidentiteit overeenstemmen terwijl de PGI daarvan afwijkt. Dat lijkt een paradoxale conditie te zijn die we mogen uitsluiten.
Maar wanneer de PGI en het lichamelijk gender van een persoon P overeenstemmen, zeg vrouwelijk (mannelijk), dan kan de genderidentiteit daarvan theoretisch gezien wel afwijken. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand uit maatschappijkritische overwegingen geen vrouw (man) wil zijn en die overwegingen zo sterk zijn dat P om die reden zichzelf niet als vrouw (man) ziet.
In ABGT onderscheiden we naast de PGI een SGI (secundaire genderidentiteit), die betrekking heeft op androgynie in de persoonlijkheid. ABGT gaat uit van het “normale geval” dat bij een persoon P lichamelijk gender en PGI overeenstemmen. Wat ook met de SGI de situatie is, dat zal geen aanleiding vormen om gendertransitie na te streven; de SGI is geen mechanisme om de PGI te problematiseren.
Lees meer over het onderscheid tussen de PGI en de SGI:
Met het onderscheid primaire en secundaire genderidentiteit wordt ruimte gemaakt voor androgynie
Vanuit FGT bezien is de PGI van aanzienlijk belang. De volgende regel lijkt aan de orde: in een MotR-versie van gendertheorie is alleen wanneer bij persoon P sprake is van een verschil tussen de PGI en het lichamelijk gender mogelijkerwijs sprake van een rationale voor gendertransitie.
Voor een MotR-versie van FGT geldt als uiterste grens (meest extreme variant) van gendertransitie een persoon P met zeg mannelijk PGI en vrouwelijk lichamelijk gender (tevens GAAB) waarbij:
- De gender experience vrouwelijk is,
- Geen enkele vorm van medisch/hormonaal behandelen mogelijk is of perspectief op zinvolle aanpassing van de gender experience (aan de PGI) levert, en
- Uitsluitend legale gendertransitie een situatie oplevert waarna P met de nog steeds bestaande genderincongruentie kan leven.
P is wat men noemt “born in the wrong body”, maar dan op zo’n wijze dat affirmatieve therapie niet voldoende helpt.
Of deze situatie kan voorkomen is niet op voorhand duidelijk, en of in dat geval ook de legale gendertransitie wordt toegelaten (in het licht van de MotR-versie van FGT die gehanteerd wordt) is weer een andere kwestie, maar hier is sprake van een soort “uiterste geval” waarin wij menen dat de vraag naar toelating tot legale gendertransitie nog een positief antwoord kan hebben (althans in de context van een MotR-versie van gendertheorie).
Co-essentialisme zal ook de toelaatbaarheid van gendertransitie bepleiten in geval bij P lichamelijk gender en PGI overeenstemmen, maar de genderidentiteit daarvan afwijkt.
ABGT gaat niet over het fenomeen van de gendertransitie, maar (kennis van) ABGT kan wel relevant zijn voor de wijze waarop iemand de eigen PGI benadert en bepaalt. ABGT kan misschien soms ook helpen om “met genderincongruentie te leven”, bijvoorbeeld in de omstandigheden van de hierboven genoemde (hypothetische) persoon P. Wat ABGT kan leveren is bijvoorbeeld het relativeren van het belang van de PGI door additionele focus op de SGI (secundaire genderidentiteit).
Vanuit ABGT bezien is een discrepantie tussen lichamelijk gender en PGI een uitzondering, maar juist ook voor die uitzonderlijke gevallen is ABGT in beginsel van belang want de notie van SGI is beslist niet gebaseerd op de aanname dat PGI en lichamelijk gender corresponderen.
We merken hierbij nog op dat genderincongruentie als een medisch probleem wordt gezien, en dan ligt het voor de hand dat dat probleem, zoals de meeste medische problemen, niet in alle gevallen oplosbaar is. De situatie dat iemand met genderincongruentie moet leven doet zich daarmee onvermijdelijk voor. Op dat punt kan ABGT (gezien als een analytisch psychologische theorie) eventueel, en na systematische doorontwikkeling, van klinische betekenis worden.