[AGTRT-BF31] Is dialoog over transgender nu echt zo moeilijk, of voelt elk kamp zich te goed om met de ander te praten?

Jan Bergstra & Laurens Buijs
Amsterdam Gender Theory Research Team

Het lijkt er op dat anno nu alleen extreme posities aandacht krijgen en dat pogingen om een compromis of tussenweg te zoeken door de media vaak worden genegeerd. Ziet men het soms als een teken van kracht om de eigen posities met grote energie en zichtbaarheid uit te dragen en geen enkele aandacht te besteden aan wat de tegenstanders van die posities te melden hebben?

Een schoolvoorbeeld van desinteresse en verachting van de positie van anderen komen we tegen bij het pejoratief gebruik van de term anti-trans, een term die geregeld zonder enige aarzeling en reserve van toepassing wordt verklaard op posities die nog twintig jaar geleden als innovatief en pro-trans zouden zijn gezien. Respect en belangstelling voor andere posities is daarbij toch ver te zoeken.

Natuurlijk zijn er wel tussenposities in debatten te vinden. Als voorbeeld van een tussenpositie noemen we een recente tekst van de Duitse filosofe Gesa Lindemann over Israel vs. Hamas. Zij wijst in die tekst op de problematische rol van de VN inzake de vluchtelingenstatus van veel Palestijnen. Men kan het met Gesa Lindemann eens zijn of niet, maar het is in elk geval een relevante en niet zo gangbare tussenpositie die aandacht verdient.

Inzake klimaat zien wij in Nederland in het debat de tussenpositie nauwelijks vertegenwoordigd. Wat betekent het voor ons in Nederland dat zonder China, India, Brazilië, Rusland en de VS op het vlak van klimaatbeheer weinig kan worden bereikt? Is het wel waar dat het in geforceerd tempo omlaag brengen van de CO2 uitstoot voor Nederland de beste stap is om het klimaat te redden? Is het misschien zo dat de voortdurende demonstraties en acties “ter bewustwording” er bij nader inzien aan bijdragen dat men juist niet gelooft dat er door op slimme wijze stap na stap te zetten iets goeds kan worden bereikt (terwijl dat misschien wel het geval is)?

We zien een vergelijkbare polarisatie bij de discussie over robotwapens. De tegenstanders zijn tegen robotwapens, punt uit, en hopen daarmee even succesvol te zijn als men eerder was met de oppositie tegen chemische en biologische wapens, en destijds ook met de campagne tegen landmijnen. Men verliest daarbij uit het oog dat de opkomst van robotwapens nauwelijks overtuigend met chemische wapens of met landmijnen valt te vergelijken. Robots en AI zijn onmogelijk buiten de militaire technologie te houden in een wereld waarin naar verwachting op niet al te lange termijn de gehele automobiliteit wordt gerobotiseerd. Met simplistische schema’s als “geen misbruik van AI” bereikt men niets, zoals men ook met de slogan “geen misbruik van staal” de opkomst van de conventionele gemechaniseerde oorlogsvoering niet had kunnen verhinderen.

Terug naar “anti-trans”. Daar is de situatie bizar te noemen. Er is een heterogene maar ook omvangrijke beweging die gendertransitie eigenlijk niet erkent. Wij vatten die beweging onder de noemer gender-essentialisme. Daarbinnen zijn soorten en smaken, maar dat doet niets af aan de gemeenschappelijke essentialistische achtergrond van de aanhangers van deze variëteit van visies op gender. Gender-essentialisten identificeren gender (of beter formeel gender) met biologische sekse. Dat gebeurt vaak, om niet te zeggen meestal, zonder daarvan een duidelijke omschrijving te geven, en zonder toe te geven dat zo’n omschrijving niet valt te geven zonder duidelijke en eventueel ook controversiële keuzes te maken. In de anti-transwereld is zichtbaar sprake van (essentialistisch) anti-transactivisme (zie bijvoorbeeld AGTRT-BF23 en AGTRT-BF24).

Aan de andere kant van het spectrum zien we het gender-co-essentialisme, waarbij men:

  1. biologische sekse niet erkent als een maatschappelijk relevant concept of criterium, in ieder geval niet als een criterium dat bij de formele classificatie van personen een rol zou mogen spelen, en waar men 
  2. in de plaats daarvan een notie van gender hanteert met minstens drie opties: mannelijk, vrouwelijk en neutraal, met als markante eigenschap dat 
  3. iedere persoon geacht wordt het eigen gender in vrijheid te bepalen en op regelmatige basis te herzien. 

Co-essentialisme is ook een vorm van essentialisme, maar dan die vorm daarvan waarin de FPA (first person authority) als de meest (en in feite uitsluitend) bepalende factor van gender gezien wordt.

Tegenover het essentialistisch anti-transactivisme staat co-essentialistisch transactivisme. Daartussen bestaan ook allerlei opvattingen maar die worden minder activistisch beleefd. Er is een middenveld tussen essentialisme en co-essentialisme van opvattingen die zeker niet anti-trans zijn maar evenmin transactivistisch.

Wij proberen een MotR-versie (middle of the road-versie) van gendertheorie te ontwikkelen: een bruikbaar compromis tussen essentialisme en co-essentialisme. Maar als je een compromis zoekt tussen twee partijen die de legitimiteit van elkaars bestaan niet erkennen dan heb je aan beide kanten van het debat tegenstanders, en heel weinig medestanders.

Lees meer over de tweefrontenoorlog waarin we terecht zijn gekomen:
Onze zoektocht naar een middle-of-the-road gendertheorie heeft ons in een merkwaardige tweefrontenoorlog gebracht

Als tussenstap stellen wij een fase voor waarin voorstanders van co-essentialistisch transactivisme en voorstanders van essentialistisch anti-transactivisme tijd en energie steken in het bespreken en (liefst met argumenten) bestrijden van elkaars opvattingen. Wij hebben naar vermogen de literatuur van de gendertheorie over het gehele spectrum bekeken. Onze diagnose is als volgt: 

  1. In de hoek van het co-essentialisme preekt men te veel voor eigen parochie en besteedt men te weinig aandacht aan het weerleggen van zogenaamd achterhaalde posities. 
  2. In de hoek van het essentialisme doet men alsof men het verschil tussen biologische sekse en (formeel) gender niet hoeft te kennen en te begrijpen en maakt men daarmee een mallotige karikatuur van de opvattingen van de tegenstanders in het debat. 
  3. Beide partijen doen alsof ze blind zijn voor de nadelen en bezwaren die het doorzetten van de eigen opvattingen op kan leveren voor anderen. 
  4. Men doet dan voor het gemak alsof die bezwaren er niet zouden zijn.

Wat zou er toch op tegen zijn om gewoonweg met elkaar in debat te gaan en met enige belangstelling en precisie naar de argumenten van de ander te kijken?


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *